De psalmen voor deze tijd

N iemand, van wat voor richting of overtuiging ook, staat tegenover een boek als de Psalmen dunkt mij onbevangen. Zo „Christelijk” is onze cultuur nog wel, dat men er niet in slaagt, in de Psalmen te bladeren als in een verzenbundel, of ze te gaan lezen zoals men een beroemde roman ter hand neemt. Men hoeft daarvoor nog niet in kritiekloze eerbied voor de Bijbel als ~Gods Woord” te zijn opgevoed; ook wie zichzelf alle vrijheid voorbehoudt om die psalmen als ’t zo uitkomt lelijk of onstichtelijk te vinden, weet toch wat zij voor vele generaties van gelovigen Joden, Katholieken en Protestanten betekend hebben. Zelfs wie ze verwerpt, kan dat alleen doen in het besef, daarmee een stuk geschiedenis van onze cultuur te verwerpen.

Zoiets maakt voorzichtig. Een gevoel van verantwoordelijkheid, belet ons, op de vraag, of de psalmen nog iets voor onze tijd zijn, al te gemakkelijk nee te zeggen. Een vermoeden „dat er toch wel méér in moet zitten” doet er ons misschien naar grijpen, ook al vallen daarbij weerstanden te overwinnen. En nu spreek ik nog niet eens van de mensen, die dit alles harteloos gepraat zullen vinden, omdat zij trouwe kerkgangers of bijbellezers waarschijnlijk hun psalmen hebben waar zij doodeenvoudig van hóüden, die een deel van hun leven zijn geworden en waar zij geen aanmerkingen over afwachten.

Zeker: het „hijgend hert” en „De Heer Is mijn herder” en nog zo enige. Maar hoeveel zijn er dat, op een totaal van 150? Wie niet door een dogmatisch respect voor het Bijbelwoord wordt weerhouden, zal, zuchtend, tot de conclusie komen, dat zo in ’t algemeen gesproken de Psalmen toch niets meer voor ons zijn. Er staat ongetwijfeld veel moois in voor wie het eruit weet te halen, maar het geheel is raar, duister, ongenietbaar, en tenslotte ook zo ver van ons af. Jammer; want zó rijk is de religieuze poëzie van onze eigen tijd nu niet. En zo vast staan wij niet In onze schoenen, dat wij de stem van het dichterwoord niet zouden kunnen gebruiken.

Juist daarom ben ik nu zó buitengewoon blij met een nieuw boek dat kortgeleden verschenen is: „De Psalmen voor deze Tijd”, bewerkt door Andreas Glotzbach'). Niet in de eerste plaats omdat een beroemde oude tekst hierdoor nader bij ons wordt gebracht er zijn zoveel beroemde oude teksten .die wij nooit onder ogen krijgen —maar omdat de psalmen hier geworden zijn tot een bundel religieuze verzen van nu: verzen, geladen met de nood van onze tijd, die vanuit het hart van onze tijd zoeken naar het Heil dat aan geen tijd gebonden is. En dan beseft men plotseling hoe vaal en schraal de meeste moderne poëzie is. Waar vindt men een vlam als er opslaat uit deze verzen, recht omhoog? Meer rook dan vuur, ook bij de hartstochtelijken. Waar vindt men die schreeuw om gerechtigheid, dat onwankelbare vertrouwen, die overstromende dankbaarheid, dat forse berouw; waar het besef dat de aarde en haar volheid, met al haar rijkdom èn met al haar kwaad, toch altijd „voor God staat”? —' En dan neemt men deze psalmen en rangschikt ze zwijgend in zijn geest daar waar men toch eigenlijk wel wist dat ze thuis hoorden: bij de prachtige Valeriusliederen als „O Heer die daer des hemels tente spreidt”, bij het Lutherlied en de Ambrosiaanse lofzang, bij Gezelle’s „Ik ben een blomme” en Revius’ Avondgebed, de religieuze poëzie waarvan de glans niet verbleekt is en de actuahteit niet voorbijgaat.

Wat de bewerker dan eigenlijk met die psalmen gedaan heeft? Heel eenvoudig. In de eerste plaats heeft hij alles wat gewoon klonk en actueel was in de tijd van hun ontstaan, vervangen door wat nü een actuele betekenis heeft en vertrouwd klinkt in ónze oren. Enige weken geleden heeft men in „Tijd en Taak” zijn bewerking van de 133ste psalm kunnen

lezen over de „Zegen der broederlijke Eendracht”.

„Dit is als zon, die op hen neer komt vloeien”, heet het daar. Maar wie het oorspronkelijke naleest, zal daar vinden dat „Het is als de kostelijke olie op het hoofd, af vloeiende op den baard, den baard van Aaron, die nedergolft op den boord van zijn gewaad”. Ik wil niet spotten, maar wat kan een 20e-eeuws Hollander daar anders op zeggen dan „wat vies!”? Niet alleen dat het moderne beeld ons meer zegt, het andere is bepaald storend en onstichtelijk. Op de voorpagina van dit Kerstnummer vindt men de bewerking (nog niet in druk verschenen), die de heer Glotzbach gemaakt heeft van een beroemd gedeelte uit den profeet Jesaja. Zoekt men dit in de Bijbel op. dan vindt men ~Den staf van him drijvers hebt gij verbroken, als op den Midiansdag”. Maar wat weten wij van de Midianieten en wat kan ons de Midiansdag schelen? Onze tijd, onze nood en onze redding zijn het, die ons interesseren. Een modern „emigrantenlied” treft ons dieper dan de klacht van de Joden „aan Babels stromen” (Ps. 137), en het wangedrag van oudtestamentische „heidenen” raakt ons niet zozeer als een vers dat aanheft

„O God! o God! horden zijn aangekomen met wapens en gevelde bajonet ” (Ps. 79).

Als in deze tijd psalmen werden gedicht, zouden ze immers ook niet buiten Spanje en de werkloosheid en Mussolini om kunnen gaan? Men ziet hier meteen het tweede middel, dat de bewerker heeft gebruikt om zijn teksten te moderniseren: hij spreekt onze taal, en gebruikt onze versvorm. Geen „tale Kanaans”, die toch eigenlijk alleen plechtig klinkt omdat ze in de bijbel staat, maar gewoon Hollands. Geen proza-bewerking, zoals onze Bijbelvertalingen geven, geen sierlijk afgeronde strofen, maar een bewogen, dichterlijk spréken, waar men de stem van een levend mens in hoort.

Ik besef alle bezwaren die tegen een dergelijke behandeling in te brengen zijn: theologische, filologische en eenvoudigweg conservatieve. De theolooig zal zeggen dat je op die manier alles wel uit de bijbel kan halen, en dat het er toch op aan komt wat er bedoeld is. Wie garandeert dat de schrijver, zelf geen theoloog, dat goed begrepen heeft en de bedoeling gerespecteerd? De litterator zal vinden, dat het niet aangaat, op die manier in klassieke teksten te ~zitten knoeien”, en de simpele conservatief, die in ieder onzer steekt, vindt dat de psalmen nu eenmaal zó en niet anders zijn. Ik kan met al die bezwaren tot op zekere hoogte instemmen. Maar dan stel ik daar toch direct tegenover, dat dit geen boek is voor theologen of litteratoren, maar voor mensenvan-deze-tijd, en die hebben hier zeker het meeste aan. Ik word óók even kriebelig (dat is dan een theologische kriebeligheid), als ik in de Tweede psalm, spreken zie over „het Leven, der mensen zoon”, een gelijkstelling, die mij volkomen onaanvaardbaar is. Ik kan het óók niet goed verdragen (een litterair-conservatieve kriebel), als ik de prachtige verzen uit psalm 8, of 103, of 121 door den bewerker,,aangelengd” zie, en dan ben ik eigenlijk maar blij dat bijv. 84 en 91 in deze bundel ontbreken. O

M’n grieven zijn daarmee nog niet eens uitgeput: ik ontmoet soms harde, stotende regels („en temmen het woelend mensbeest” b.v.); er hindert mij soms een zekere luidruchtigheid in klank en woordkeus beide, die niet meer, maar minder effect heeft dan het bescheidener woord. Kleinere technische bezwaren mag ik hier wel onbesproken laten, maar van groter belang is, dat het geloof van den psalmdichter toch op principiële punten het mijne niet wezen kan. Zijn zekerheid „het goede des Heren te zullen zien in het land der levenden”

’) Van liOghum Slaterus, Arnhem, 1937, Prijs ƒ2.— ing., ƒ2.90 geb. ) Om het boek niet te duur te maken zijn voor deze uitgaaf slechts 75 psalmen uitgekozen

is voor mijn gevoel naïef, en erger dan naief, hoogmoedig en onvroom is mij de tegenstelling die hij maakt tussen de dnderen die al het kwaad op hun geweten hebben, en hij-enzijn volk, die het toch zo goed bedoelen. Het is niet alleen psychologie, maar ook en juist het Christendom, dat ons leert, hoe weinig een dergelijke scheiding tussen de bokken en de schapen opgaat.

Maar bij al deze bedenkingen, die ik niet heb willen verzwijgen, blijft toch evenzeer waar, dat deze bundel m.l. tot de rijkste boeken hoort van de laatste tijd, en dat ik persoonlijk althans, hier voor het eerst ontdekt heb, dat „de psalmen” Inderdaad kunnen wezen „voor deze tijd”.

M. H. VAN DER ZEYDE.

Vijfde Religieus Socialistisch Congres

1. Aan de grote en ook aan de provinciale pers is het volgende bericht toegezonden: e

e „De Federatie van Religieus-Socialis-3 tische Gemeenschappen deelt ons mede – dat op Zaterdag 26 en Zondag 27 Februari 1938 het 5e Religieus-Socialistische Congres te Amsterdam zal worden gehouden, s Zaterdagavond zal dr. Horreus de Haas in 1 de Vrije Gemeente een wijdingsavond ■ leiden. Zondag spreken ds. L. H. Ruitenberg over „Godsdienst en Politiek” en dr. t W. Banning over de vraag: „Aan welke godsdienst heeft de wereld behoefte”.

Wij verzoeken onze vrienden in het land mee uit te kijken, of dit bericht wel opgenomen is I in alle kranten en krantjes, waarin het toch , wel behoorde te staan. Willen zij derhalve zo nodig bovenstaand berichtje overschrijven en toezenden aan de redactie met 'n begeleidend verzoek om opname, ofwel, als dit niet lukt, ons de tip geven, opdat wij de zaak in orde maken?

Wij ontvangen ook graag een exemplaar van de plaatselijke pers waarin ons bericht is opgenomen.

3. Wij vestigen hoewel het nog wat vroeg is toch reeds de aandacht van onze Amsterdamse vrienden op het feit dat we ’n vijfhonderd mensen van buiten verwachten. We zullen deze vijfhonderd mensen voor één nacht onderdak moeten verschaffen. Onze logiescommissie zal derhalve reeds nu graag de adressen noteren van hen die één of meer congresbezoekers voor een nacht willen en kunnen herbergen.

3. Alle R.S.G.’s moeten thans in het bezit zijn van het eerste vlugschriftje. We hebben ieder toegezonden wat naar verhouding billijk werd geacht. Er is echter nog een voldoende hoeveelheid reserve. Eén briefkaartje en aan het verzoek om méér zal zijn voldaan.

De raambiljetten komen volgende week. Alle correspondentie aan het bureau: Stadion weg 312, Amsterdam.

W. J. JANSEN Van Hallstraat 69 Tel. 83790 Amsterdam W. Geen winkel Ontwerpen en berekeningen aan huis zonder verplichting Moderne woninginrichting. Practische meubelen voor kleine woningen