BINNENLANDSE KRONIEK

Arbeidersontwikkeling

I n een openingswoord tot de jaarvergadering ' van het Instituut noemde de voorzitter, dr. H. Brugmans, de arbeidersontwikkeling volstrekt noodzakelijk voor democratie en arbeidersbeweging. De strijdende of „bewuste” arbeiders hebben dan ook getracht, hun kennis te vermeerderen en hun begrip te verhelderen, om sterk te staan in hun strijd. Democratie geeft en eist aller medewerking aan het leven van staat en maatschappij. Men moet enig inzicht hebben in de politieke en sociale vraagstukken om aan hun oplossing te kunnen medewerken. Er wordt dan ook door de socialistische arbeiders het meest gelezen en deelgenomen aan allerlei werk voor volksontwikkeling. De bezittende en heersende klasse ontvangt langer en beter onderwijs, zij is sterk ook door haar meerdere ontwikkeling en de arbeider moet tegenover haar niet dom en onwetend blijven staan en zo is hij' een wedstrijd in geestelijke bewapening tegen haar begonnen. Er is echter meer dan het nut der ontwikkeling om de arbeiders sterker en weerbaarder te maken, al is dit zeker belangrijk.

Dr. Brugmans wees erop, dat de grote massa meer vrije tijd heeft verworven. Ook de werklozen hebben een zee van vrije tijd en niet weinigen lopen gevaar, erin te verdrinken. Het is begrijpelijk, dat werklozen verslaafd zijn aan de kaart en uren met dat spel doorbrengen en soms een groot deel van het steungeld verdobbelen. Het is van groot belang, dat de vrije tijd van den werkloze goed gevuld wordt en dat hij daartoe zoveel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.

Maar ook door de verkorting van de werkduur hebben de arbeiders van fabrieken en werkplaatsen de beschikking over meer vrije tijd gekregen. De vrees vooral bij' de tegenstanders van de achturendag, dat meer vrije tijd tot meer kroegbezoek zou leiden, is gelukkig ongegrond gebleken. Maar lang niet allen kennen de grote waarde van de vrije tijd en verstaan de kunst om die goed te gebruiken. Dr. Brugmans zei namens het Instituut: Wij willen onze kameraden ten dienste staan en hen helpen, meer van hun leven te maken.

„Het gaat ons niet alleen om den partijmens, het gaat ons om den mens”. Het is de roeping van ieder, zich geestelijk te verheffen en te verrijken. Dat wil niet zeggen, dat wij allen ons hoofd moeten maken tot een magazijn, propvol met boekenkennis. Wijsheid is van wetenschap te onderscheiden en, om tot inzicht in het leven en de wereld te komen, zijn boeken niet de enige gidsen. Wij moeten onze geest maken tot een tuin met velerlei vruchten en bloemen en iedere tuin moet geregeld onderhouden worden en geeft veel werk en daarbij ook veel voldoening en vreugde. Wij moeten toenemen in kennis en begrip, maar ook de schoonheid en het wonder van natuur en kunst leren inzien en genieten. Wij moeten ook pogen, wegwijs te worden in de grote en geheimzinnige wereld van het mensenhart en daarin ook zoeken de bergweg, die leidt naar de hoogste waarheid. Dit alles is niet nuttig in de gewone zin van het woord; het is ook niet nuttig om zijh kind aan te halen of naar de kleurenpracht van de hemel bij op- of ondergaande zon te zien, maar het maakt den mens innerlijk rijker en sterker. Er is de laatste kwart eeuw een wijdere en diepere opvatting van ontwikkeling gekomen ook in de arbeiderswereld. Het Instituut geve daarbij steeds meer leiding.

Gebrek bij steun

W ooral bij langdurige werkloosheid is de ” steun onvoldoende om enigszins behoorlijk in de behoeften van het gezin te voorzien. Behoorlijk en behoefte zijn rekbare begrippen; men kan ze zo ruim maken, dat de steun voldoende geacht kan worden. Direct gevaar om van honger en kou en ellende te bezwijken is er bij de bestaande steunregeling niet. Er is

onderscheid tussen onvoldoende voeding en ondervoeding. Informeert men eens bij werkkampen en internaten van werklozen in de keuken naar de eetlust, dan hoort men van ongelooflijk grote porties, die de eerste dagen gegeten worden, waarmee dan ook rekening gehouden wordt. Daarna vragen de magen meer normale hoeveelheden. Van het steunbedrag kunnen de gezinnen der werklozen niet voldoende gevoed worden. Een onderzoek naar kleding en dekking in deze gezinnen heeft schamelheid, versjofeling, gebrek in dit opzicht bij velen ontdekt. Noch de algemeenchristelijke noch de positief-christelijke regering hebben het de werklozen geleerd om naar de bijbelse raad vergenoegd te kunnen zijn, als zij’ voedsel en deksel hebben. Timotheus bedoelde toch voldoende voedsel en deksel.

In een rede over de invloed der sociale omstandigheden op de gezondheid schetste dr. Peisser, directeur der Gem. Geneeskundige Dienst te Rotterdam, de gevolgen van een dalend inkomen voor een gezin. Eerst worden luxe-artikelen en bloemen weggelaten. Dan blijven de uitgaven voor huisraad en dergelijke goederen achterwege. Dan verhuist men naar een goedkopere en slechtere woning of men gaat samenwonen. Er komt steeds meer gebrek aan linnengoed en tenslotte ook gebrek aan voedsel. Gewoonlijk komt eerst de moeder in het gedrang, wanneer er ook voor voeding geen voldoende geld meer is; zolang mogelijk zal zij zorgen, dat de man en vooral de kinderen geen honger lijden.

In vele gezinnen van werklozen is dit de gang van zaken. De huisvrouw en moeder krijgt het grootste deel der zorgen en ontbering te dragen. Maar alle pogingen, om een betere steunverbetering te krijgen, stuiten af op een onverbiddelijk: Neen! der regering. De werkloze moet zich maar gelukkig prijzen, dat hij Nederlander is, omdat het steunbedrag in andere landen nog lager is. Ook een troost, als je in de winter vlak bij de kachel nog bibbert van de kou. dat het aan de Noordpool nog enige tientallen graden meer vriest! Om de vele extra millioenen voor de defensie zullen wc nog meer moeten versoberen, heeft de minister van Financiën aangekondigd. Deze regering zal bekend blijven als het bewind van de sterke bewapening ten koste van al het andere; het positieve christendom in de politiek doet denken aan een kanon en niet aan een kruis.

Onze weerbaarheid

pv e giften voor onze weermacht zijn nu reeds boven het bedrag van een ton gestegen. Er is een opwekking gekomen om giften van drie cijfers van grote ondernemingen en zeer rijke mensen. Giften voor de vredesbeweging en voor werkverschaffing volgden na de offervaardigheid voor de weermacht, maar ze bepalen zich tot een paar armzalige honderd guldens en vinden weinig navolging. Er is een gehele ommekeer gekomen in de waardering der weermacht; wij beginnen een soldatenvolk te worden. Oud-minister Deckers heeft onlangs gezegd, dat hij' met vreugde in vele steden weer uniformen zag. Op zijn best zou men dit een bitter droeve noodzaak kunnen noemen; maar er is nationale trots en blijdschap, dat wij als weermacht weer wat betekenen. Er is een patriotisme, dat zichzelf overschat, een luchthartige zelfoverschatting, alsof wij in staat zouden zijn een machtigen vijand weerstand te bieden; een luchthartig vertrouwen, dat er wel tijdig een bondgenoot ons zal komen helpen, wanneer wij aangevallen worden. Tolstoi heeft eens een volk in chauvinistische opwinding vergeleken bij een paard in de zigeunerhandel, dat geweldig steigert en de indruk maakt van vurigheid en vlugheid, maar het zijn de noodsprongen van een gemarteld dier, dat de verkoper peper onder de staart gestrooid heeft. Aan dat steigeren doen de woorden van den heer Dettmeyer tot het Nationaal Jongerenverbond op een vergadering in Den Haag denken:

„Het Nederlandse volk zal voor zijn aloude rechten en vrijheden stand houden en, als het moet, zal het er voor vallen. Men kan Nederland slechts krijgen, als er geen Nederlanders meer zijn!”

Dat is taal, die dronken maakt en dronkenschap houdt geen rekening met de werkelijkheid en leidt in vals gevoel van heldhaftigheid tot dwaze en gevaarlijke dingen.

Er zijn echter nuchtere mensen, die thans wij'zen op het gevaar uit het Oosten, als onze sociale weerkracht verwaarloosd wordt. De nationaal-socialisten in ons land beginnen zich weer te roeren en zijn weer relziek; zij zien het gevaar, vergeten te worden en daarom maken ze weer herrie. Zij hebben kans, aanhang te krijgen onder de moedelozen en verbitterden, dat is een groeiend deel der arbeidersklasse. Hitler heeft Oostenrijk in zijn macht gekregen door propaganda, gevolgd door wapenvertoon. Deze propaganda krijgt het meest vat op een verwilderde, wanhopige bevolking. Hoe krachtiger in ons land de werkloosheid bestreden wordt, des te kleiner wordt ook het gevaar van over de grens. Hier hebben wij een middel om vrijheid en zelfstandigheid te beschermen, dat tevens naar de eis is van gerechtigheid en barmhartigheid, dus geheel in de lijn ligt van het christendom, wat we niet kunnen zeggen van kazematten en bombardeervliegtuigen, tanks en kanonnen.

De christelijk-historische „Nederlander” wekt op tot de strijd tegen de werkloosheid en schrijft; Wil er van een dergelijk offensief sprake zijn, dan zullen grote offers gebracht moeten worden. Hier ligt voor onze politieke partijen een grootse, neen, de allereerst aangewezen taak.

De dominé en de practische politiek

Dr. C. G. Wagenaar schrijft in het „Evangelische Zondagsblad”, dat hij zich als predikant nooit met praktische politiek heeft ingelaten. „Wanneer men als predikant een geestelijke roeping heeft te vervullen in de gemeente, moet men voor mijn besef alles vermijden, wat de toegang tot het huis, in elk geval tot het hart van een der gemeentenaren, zou kunnen versperren.” Hij wenst dan ook, dat de kerk het aan de predikanten zal verbieden, lid van een gemeenteraad te worden.

De kerk zal echter volgens dr. Wagenaar zich niet mogen onthouden, beginselen te prediken, waarmede men ook in de politiek zal hebben te rekenen.

Hij is waarschijnlijk bevreesd, dat in de politiek invloed zal uitgaan niet alleen van den ambtsdrager den persoon, maar ook van het ambt, dat in het oog van een deel van ons volk reeds op zichzelf gezag heeft.

Wij erkennen, dat een predikant een man zijn moet van veel tact, omdat hij zijn werk heeft te doen onder mensen van verschillende karakters en beginselen. Maar bij alle tact zal hij toch ook zichzelf mogen en moeten zijn. Is hij overtuigd onthouder, dan geeft hij daardoor aanstoot aan fatsoenlijke matigen, die een glas wijn bij een visite een teken van maatschappelijke welstand en welgemanierdheid achten. Als hij ijvert voor onthouding, al zou het alleen maar zijn door niet te schenken en niet te drinken, dan is er een kleine versperring tot het hart en tot meer intieme omgang met een deel der gemeente. Moet hij zich dus praktisch onthouden van de onthouding, als hij ze voelt als een eis van geweten en gemeenschapszin? Wij kunnen het vraagteken wel weg laten, want we kennen het antwoord van dr. Wagenaar. Maar zich praktisch met politiek bemoeien is ook geen zaak van liefhebberij of tijdverdrijf. Gevoel van verantwoordelijkheid tegenover het staatsleven, verlangen om het maatschappelijke leven te hernieuwen in de geest van het christendom, gemeenschapszin, die drijft om volk en staat te dienen, dat alles kan tot de praktische politiek drijven. Met enig wederzijds begrip en tact behoeft deze volstrekt niet de deur van het hart van andersdenkenden gesloten te houden. Wij hebben tenminste in ons ambt ook wel vertrouwelijk omgegaan met politieke tegenvoeters.

J. A. BRUINS