BINNENLANDSE KRONIEK

Zwaard of overleg

Onze militaire zwakheid is in de jaren van 14 tot 18 onze kracht geweest. Onze weermacht was naar de getuigenis van den opperbevelhebber in de hoogste mate onvoldoende. Dit wist onze regering en ook daarom was ze bereid, om te schikken en toe te geven en zelfs enigermate inbreuk op onze souvereiniteit toe te laten, om bij gebrek aan weerbaarheid lijdzaamheid te betrachten en heeft zij gehandeld wijs en waardig. Dat is de grote verdienste geweest van het ministerie-Cort. Een oorlogszuchtige regering is in ons land al heel onwaarschijnlijk; maar de mening, dat men een vijand staan kan, althans enige tijd, en dat men met zijn leger en vloot niet bij de eerste stoot verloren is, zal minder bereid maken, om met schikken en toegeven tot het uiterste te gaan en eerder doen verklaren; Dit duiden onze eer en waardigheid niet!

In een manifest van een Kunstenaarskring voor Geestelijke Weerbaarheid wordt erop gewezen, dat er makkelijk een zekere geestdrift voor versterking van het gewelds-apparaat opgewekt kan worden. Voor een behoorlijke verzorging van het volksonderwijs ontbreekt reeds jaren het geld en vrijwillig worden voor dit doei ook geen grote sommen ter beschikking der overheid gesteld. Voor versterking der weermacht zijn er echter de vele millioenen en worden grote sommen gegeven. Uit vrees voor geweid, zoekt men zijn steun bij het geweld; het geloof in geweld is de laatste tijd ook bij ons volk veel sterker geworden.

Het manifest noemt als gevolg daarvan het volgende: „Noodwendig gaat de grotere bereidheid tot het oefenen van geweld samen met een daling van de wil tot redelijk overleg. Aangezien het redelijk overleg de grondslag is der democratie, leidt werktuigelijk een militarisering van de democratie tot ondermijning van de democratie. Men kan niet tegelijk een volk opvoeden tot vrijheid en verantwoordelijkheid en tot kazernetucht en gegeweldsaanvaarding. Wie het ene bevordert, schendt het andere.-” |

De kunstenaars eindigen met een opwekking tot weerbaarheid van de geest tegen het geweldsgeloof. Is geesteiijke weerbaarheid een klinkend maar leeg begrip? De kunstenaars behoren tot de stormtroepen in de geestelijke strijd. Het getuigenis van den schrijver-vlieger Viruiy bij zijn verzoek om ontslag ais reserveofficier, de tekening van A. van Dobbenburgh van de door smart geslagen en gebogen moeder te midden van de oorlogskruisen op een soldatenkerkhof, zijn uitingen van kracht, dii kracht opwekken, die vele geesten zullen hebben aangepakt en gewonnen ook. Het zwaard des geestes is ook machtig en het slaat geeH wonden, maar voorkomt ze.

boek geen bijbel

„In het jaar 2000” van Bellamy is een socialistische roman en geeft een beschrijving van een toekomstige wereld, waarin het socialisme het leven en de verhoudingen der mensen bepaalt. Letterkundige waarde heeft het boek niet veel, wetenschappelijke evenmin. Het aantrekkelijke is het ideaal van den schrijver, ook ons ideaal, verlossing uit de macht van het winstsysteem, waaronder wij thans nog leven, de dictatuur van dollar en pond en rijksdaaider, en het algemene welzijn en belang als doel van productie en distributie. Dat is een doel, waard om ervoor te strijden, maar geen stof, om er een roman over te schrijven. Voordat Columbus zijn reis ondernam, heeft hij ook geen beschrijving van de nieuwe wereld gegeven, maar hij had sterke aanwijzingen, dat er achter de schijnbaar eindeloze wereldzee een wereld verborgen was en hij had moed en kracht, om daar de voet aan wal te zetten.

Voor vele Bellamisten is het jaar 2000, wat het boek van Hitler voor vele Duitsers is. Maar in hun propaganda hebben de Bellamis-

ten nu en dan last van het boek. Een voorstel op de jaarvergadering der Bellamy-Ver. de vorige week te Amsterdam, bedoelde dan ook vrijheid en ook critiek ten opzichte van dit boek vast te stellen. Bellamy wil een dictatuur van de oude dag. Na het 45e jaar begint eerst het kiesrecht. Alleen de leiders der lagere rangen worden door de werkers zelf aangewezen: over de hogere leiding beslissen de gepensionneerden. Dat is volgens het voorstel een wapen in de handen der tegenstanders!

Als men het hele boek wilde na- en uitpluizen, zou men wel meer dwaasheden vinden. In het jaar 2000 gebruikt men in Boston geen parapiuies noch overschoenen. Parapiuies zijn voorwerpen voor een museum van oudheden. Men heeft er geen last van regen. Komt een bui los, dan wordt er over de trottoirs een zeil gespannen. In plaats van honderden parapiuies heeft men één gemeenschappelijk groot scherm. Men zal dus droog blijven, waar men toch al het meest tegen de regen beschut is. Maar men kan toch geen scherm spannen of iaten ontroiien over een brede verkeersweg, een plein, een park en hoe moet het buiten op het land? Men kan toch geen dak spannen over de aarde onder het wolkendek en zou men niet liever in de regen lopen dan overal onder een zeil! We zullen maar wachten op de voltooiing van Veraarts uitvinding, om regen en droogte te laten afhangen van de wil van den mens; dat zal echter in 2000 nog wel niet kiaar zijn. Volgens Bellamy zullen in het jaar 2000 de mensen, die de courant nemen, de kosten betalen, den redacteur kiezen en hem afzetten, ais hij hun niet bevalt. Dat is de vrije pers! Vooral in het buiteniand is de dagbladpers vaak afhankelijk van het kapitaal. De krant is koopwaar en de eigenaar bepaalt de inhoud en de redactie is van hem afhankelijk. Verandering van eigenaar betekent dan ook soms verandering van richting en geest. Beter echter een dan honderden heren te hebben, naar wier pijpen men dansen moet. De redactie zal in het jaar 2000 naar genoegen zijner lezers moeten schrijven; anders loopt zij gevaar, ontsiagen te worden. Afhankelijkheid der lezers is wel het tegendeel van vrije pers. Zo blijkt dus het boek van Bellamy geen stevige basis te zijn, waarop men zich kan vestigen voor de strijd tegen het winstsysteem en voor het socialisme.

Traan en lach

De zon kan schijnen, terwijl het stormt en zelfs terwijl het regent, dat het klettert. Ons gemoed is als de hemel, waar aan de ene kant zwarte wolken kunnen hangen, terwijl aan de andere kant de zon schittert tegen het blauw. Zo kunnen traan en lach samengaan. Men vraagt echter ook wel eens, of de traan wel echt, of de lach inderdaad gemeend is. Aan de echtheid van de traan twijfelen we, ja we ontkennen ze bij het lezen van een circulaire der Glenn L. Martin Company. De naam doet denken aan vliegtuigen, in bijzonder aan bombardeerviiegtuigen. Deze onderneming biedt aandelen aan, ook aandeeltjes van een dollar. Voor Nederland kan men certificaten van tien zulke aandeeltjes kopen. Zo kan ieder met een beetje zuinigheid kapitalist en mede-eigenaar van een vliegtuigfabriek worden. Dat is ook democratisch, eigenlijk zelfs socialistisch; ieder krijgt zijn aandeel en de productie komt zo aan de gemeenschap. Maar allemaal kapitalist is toch nog iets anders dan allemaal socialist! En bovendien zullen er naast de vele kleine enkele grote aandeelhouders zijn, die het te zeggen hebben. Het gaat met de Glenn L. Martin Co. best; vandaar de lach in deze circulaire. In 36 werd er voor ruim 6 miilioen dollar verkocht. Het jaar 38 ging in met niet uitgeyoerde orders ter waarde van ruim 17i miilioen. Op de bestellingen der Amerikaanse regering wordt hoogstens 10 pet. gemaakt; de winstmarge voor de buitenlandse orders kan hoger gesteld worden. Ook zijn er aanwijzingen.

dat nieuwe belangrijke opdrachten van het buitenland op komst zijn. Is dat alles niet prachtig, om er genoeglijk lachend notitie van te nemen? Toch ontbreekt een enkele traan in deze circulaire niet. De directie der maatschappij schrijft toch:

~Helaas ziet het er niet naar uit, dat aan de bewapeningswedloop spoedig een einde zal komen.” De droefheid duurt echter niet lang; de zon breekt weer door en de genoegelijke stemming weert alle droefheid; onmiddeilijk na het „helaas” volgt de zin: „De verwachting is dus gegrond, dat de recente uitbreiding der installaties goede vruchten voor de maatschappij zal afwerpen.”

De Glenn L. Martins werpen bommen af, waardoor de mannen op hun werk, de vrouwen, die in huis of op straat zijn, zelfs de kinderen in de school en de zieken in het hospitaal getroffen worden. Deze vliegtuigen zijn aanvalsinstrumenten en veroorzaken wel het summum van oorlogswreedheid en gruwel. ledere staat koopt ze tegenwoordig, vandaar goede vooruitzichten, grote winst en vele orders. Is dat „helaas” over de bewapeningswedstrijd even een uiting van menselijkheid te midden van het denken en rekenen in centen, of is het gehuichel? De mens is individueel vaak beter dan in groepsverband, ook in kapitalistisch verband. Zij, die als persoon geen oorlog zouden willen verwekken, werken toch mee, om door de pers de ziel der volken te vergiftigen en wantrouwen en verbittering tussen staten en naties te zaaien. Er is een boekje over opengedaan te Genève en het wapenkapitaal lileek nog op andere manier dan door advertenties de pers voor zijn zaak te gebruiken. Een der voormannen van „Onze Vloot” bleek een dienaar te zijn van het wapenkapitaal, een agent in duikboten. Hij wekte geestdrift op voor „Onze Vloot” en begeerte, om ons ook door nieuwe duikboten te versterken, en deed tevens zaken in duikboten. Het geweten is lang niet voor allen een lastig heer, maar laat zich soms heel makkelijk tot zwijgen brengen, maar toch kan hij soms niet nalaten even een protesterend woord te uiten. Is dat ook met dit helaas het geval? BRUINS.

Boekbespreking i iiiiiiiiiiiiiiiiiiiii I lIIIIIIIIIIIIIIIUIII

Reddeloos

Anthonie Donker: Onvoltooide symphonie. Van Loghum Slaterus, Arnhem. 1938. ƒ 1.50— ƒ2.25).

De laatste bundel, „Gebroken Licht”, wekte reeds herinneringen aan Tollens en Beets en deed de vraag rijzen, of het dichterschap van Anthonie Donker bezig was onder te gaan in het succes van zijn docerende literaire critiek. Het nieuwste werkje roept zelfs geen vraag meer op, zo reddeloos is het einde. Wanneer men niet wist, wie en wat prof. dr. N. A. Donkersloot was, zou men de auteur van deze 27 sonnetten houden voor een piepjong ventje, dat toevallig iets te diep in z’.n Perk had gekeken. Men zou hem meewarig op de schouder kloppen om de inhoud van zijn werk, welteverstaan en hem een bemoedigend duwtje nageven om de vorm zeggende dat bij enige oefening hij het moeilijke sonnet misschien nog wel helemaal zou leren beheersen. Want nietwaar, ten aanzien van jeugdige talenten, die tóch niets beloven, kan men gemakkelijk wat minder critisch zijn.

Nu echter is het geval ernstig: hier publiceert een criticus van gezag éérst een volstrekt mislukte roman, die onmiddellijk tot twee-derde verdund niet minder volstrekt mislukt bleef; nu binnen twee jaar tijd twee bundels onverteerbare, overbodige en soms ridicule gedichten. Daartussenin een professorale intree-rede zonder inhoud, en een Vondelspeech zonder één oorspronkelijke gedachte. Derhalve resteert als lichtpunt slechts het „Penibel journaal”, waaraan overigens ook nog genoeg penibels vastzit

Het enige mooie sonnet staat op pag. 22. Om de regels van pag. 27:

„Ik heb mij niet dat eerzaam graf gedolven. Waarin de schljndooden ter ruste gaan” zou men neiging hebben aan Donkersloot de verzamelde werken van Marsman te zenden, met verzoek in deel 111 nog eens bladz. 117—125 na te lezen; „De dichter Anthonie Donker is nog altijd te goed om de dienstknecht te worden van zijn roem”. Ik vrees, dat Marsman het vandaag niet eens meer neer zou willen schrijven, na de „Onvoltooide Symphonie”. G- ST