Mensentypen

Ziehier dan het geheel, waaruit wij de vorige week de Christuskop gaven. Men lette op de kop van de hogepriester: éen en al smadelïke verachting, hooghartige spot zowel voor de gevaarlike idealist die Jezus is als voor de aarzelende voorzichtigheid van een Pilatus, die de moord niet aandurft. Men lette op de koppen van de Romeinse soldaten, die heel wat mensenbloed zagen vloeien en leerden, gewetensstemmen daarbij niet te laten meespreken zal er aan de komedie haast een eind komen? Zie ook de van haat doortrokken Jodenkoppen: hebben zij niet met felle hartstocht geroepen: Kruist Hem! die ene, die de gebonden Jezus voor Pilatus sleepte, wacht in gespannen vreugde de toestemming tot het voltrekken van het doodvonnis. Achter Pilatus zijn vrouw met haar waarschuwende vinger, en haar naar een verte gerichte blik: wat zal er over de wereld zich voltrekken, wanneer de Zoon des Mensen wordt geofferd?

Te midden van de tartende hoon, de laaiende haat, de krijsende instinkten dié bloed willen zien, de laffe aarzeling, te midden van dit alles de Christus: uiterlik gebonden en meegesleept, innerlik vrij. Het is goed, dat de schilder hem niet al te zeer doet opvallen, hem niet plaatst in een hoog stralend licht: het goddelike valt onder mensen gewoonlik niet op, het toont z’n eeuwigheidskracht, z’n onvernietigbare rie pas door dood en ondergang heen.

Van bruutheid en verachting is ook tans de wereld vol; de vraag is vooral of de kracht van Hem, die dood verkiest boven verraad, die in ondergang hoogste trouw bevestigt, nog onder ons leeft.

HANS MULTSCHER Christus voor Pilatus

Boekbespreking | 111111111111111111111 I lllllllllllllllllllli

Menschenvrienden”. Robert Tresfall. De „Arbeiderspers” 1933. Amsterdam.

Dit boek, zich aandienend als een roman uit de bouwvakken, heeft geen letterkundige waarde, maar verdient wel gelezen te worden als propaganda-geschrift. Wei noemt George Hicks in een voorrede den auteur „den Zola van de „Vereenigde Bouwvakarbeiders”, maar dat berust op een literaire vergissing. Deze voorredenaar verwart met elkaar de mededeeling hoe het precies is met kunst. Omdat Zola gelijk meer andere kunstenaars zoo precies de dingen beschreef meent hij dat elke schrijver die een nauwkeurige beschrijving geeft van zijn onderwerp een ~Zola” mag heeten.

De waarde van dit boek is: een pleidooi voor de vakvereeniging in de bouwvakken, gehouden door een schildersknecht, secretaris van zijn vakbond, en gesloopt door het harde leven, pan tering gestorven, nog niet oud zijnde. Hij beschrijft de arbeiders, tijdeiijk bijeen op één karwei. De methoden der aannemers met hun onderbazen, tuk op geldverdienen, hard als een bikkel waar het de arbeiders geldt, wier bestaan door het spook der werkloosheid geregeld wordt bedreigd.

Sommige persoonsnamen zijn ‘ symbolisch: de duvelstoejager van den aannemer heet Hunter = de jager, die op geslepen wijze de arbeiders beloert, betrapt, en ze hardvochtig op de keien jaagt. In zijn vrijen tijd is hij straatprediker. Ja, de „vromen” komen er maar bekaaid af in dit boek! Al kunnen wij ons best begrijpen, dat hij. Hunter, zich niet iaat vangen voor het gat dat een debater hem voorhoudt. Nog zoo eentje is Slime, schildersknecht met een spaarpotje, die het tracht aan te leggen met zijn kostvrouw. Oók fijn. Zoo ook mr. Sweater, meneer „uitzuiger”, een confectie-ondememer, voor wie het huis geschilderd wordt dat „De Spelonk” heet, óók vroom. De aannemer ook. Blijkens zijn statistieken heeft bovendien de auteur het land aan bisschoppen en dominees, zoodat het geen wonder is, dat de heele categorie op tamelijk oppervlakkige wijze wordt afgemaakt. De arbeiders, met hun deugden en gebreken, hun

kroegpraat en hun karweigesprekken, worden niet mooier voorgesteld dan ze zijn. Zéér lange propaganda-speeches of cursussen voor het socialisme geven den schrijver gelegenheid zijn overtuiging te loodsen, zou de vertaler zeggen i.p.v. loozen. Wij maken kennis met het lief en leed van arbeiders van allerlei slag: vurige, zelfverloochenende strijders en menschen, die een spatje lusten, praatjesmakers en lijntrekkers en listige femelaars. Het boek is één doorloopende, dringende vraag: organiseert u. Gelukkig vraagt het ook: weest mensch I Maar een kunstwerk is het in geenen deele. J. J. MEIJER.

„Nach Paris!” door Louis Dumur. Vertaald door Paul Kiès. N.V. „Delko”, Amsterdam 1933.

Deze anti-oorlogsroman is even bekrompen als Herr Kaiserkopf, kapitein in het Kon. Pruisische leger, een der hoofdpersonen van dit tendentieuze boek. Het boek is, volgens den Franschen schrijver, de weergave van gesprekken welke hij voerde met een Duitschen officier, naïver en minder hooghartig dan de rest. Het zal wel een beetje zijn aangedikt, ten nadeeie van den Boche. In het weergeven van walgelijke oorlogstooneelen is de auteur een meester. Maar de lezer moet vooral goed voelen hoe het Duitsche militarisme is! Het Fransche of Engelsche is vanzelfsprekend véél edeler en humaner!

De Pruisische officieren en soldaten worden niet gespaard. Zwelgen en verkrachten op de afschuwelijkste manier, vermoorden van onschuldige burgers, dat is de dagelijks wederkeerende afwisseling tusschen vechten en marcheeren. Gelukkig is de vertaler zoo wijs geweest de vuilste tooneelen slechts aan'te duiden zonder ze uitvoerig te verhalen.

Alles goed en wel, maar men moet ons niet ophitsen tegen de Duitschers op deze wijze, listig en verfijnd. Laat ons dan liever Het Vuur van Barbusse lezen of lm Westen nichts Neues van Remarque. Dat is eerlijke verontwaardiging tegen den oorlog, maar geen zwartmakerij van één volk. Het spijt ons dat de heer Kies de vertaler geworden is van dit ellendige boek. En is het wel juist gezien om opmerkingen, tegen het Nationaalsocialisme gericht, te verbinden met sommige episoden van dit boek? Wij gelooven niet dat dit de juiste bestrijding van Hitler uitmaakt, noch de

ware propaganda voor een democratisch-socialisme. De opzichtige en ophitsende omslag moet dienen om argelooze lezers te lokken. J. J. MEYER. Dr. J. C. A. Fetter, Menschbeschouwing en zielzorg. Uitg. J. Ploegsma, Zeist. 1933. Ingen. ƒ2.90, geb. ƒ3.60.

Een belangrijk deel van de taak van een predikant, dokter, onderwijzer, leeraar, enz. bestaat in zielzorg, maar voor geen deel van hun taak worden zij zoo slecht onderlegd als voor dit. Dr. Fetter tracht iets van de leemte, die hier is, aan te vullen door het belang aan te toonen van de psychoanalyse van Freud, Adler en Jung voor de zielzorg, o.a door veel voorbeelden aan zijn eigen praktijk ontleend. Hierin ligt m.i. het groote belang van dit boekje, dat het den schrijver inderdaad gelukt ons van dit belang te overtuigen. Hierin ligt ook de grens van zijn beteekenis. Als leiddraad om nu zelf de methoden toe te passen is het te beknopt. Ik miste ook litteratuuropgave. Maar binnen zijn grenzen is het een voortreffelijk boek, dat ik een ruim debiet toewensch, in het belang van de zielzorg. Misschien verrast dr. Fetter ons nog wel eens met een handboek. Maar ook uit dit beknopte werk valt reeds heel wat op te steken, niet het minst verwondering over het wonder dat ziel heet. H. d. V.

Prof. Dr. F. W. A. Korff, Het lijden van Christus. Uitg. J. Ploegsma, Zeist 1934.

Een viertal preeken, waarvan de laatste spreekt over het lijden van Jezus zelf en de eerste drie de vraag beantwoorden, waarom de schare, de vijan* den en de leerlingen Jezus deden lijden. Het zijn goede, eenvoudige, algemeen-menschelijke preeken in den goeden zin, alleen in de laatste komt het theologische standpunt van den schrijver (ethisch) duidelijk uit. Toch lieten zij mij wat onbevredigd. Dat ligt gedeeltelijk aan de te simpele en schemar tische psychologie die er aan ten grondslag ligt. Bedenkelijke uitingen trof ik in de eerste aan, waar gesproken wordt van het ware geluk, dat Jezus bracht en dat de schare vergooide voor valsch geluk. Het meest trof mij de tweede. Ik miste een vijfde preek over de tekst: „Zoo iemand achter, mij wii komen, die verloochene zichzelven, néme zijn kruis op en volge mij.” Het schrijnende van het feit, dat aldoor maar gepredikt wordt, dat in het kruis de redding ligt, terwijl de werkelijkheid .de brutaalste zelfhandhaving toont, komt in dit bundeltje niet tot uiting. Dat maakt het lezen er van zelfs moeilijTi. Ht d. iV.