haastig te zijn samengesteld. Op blz. 9 „Die menschheid ziet zich gesteld voor de keuze, die Buset aldus formuleert...”. Buset is voor 99 pCt van de Nederlandsche arbeiders een onbekende. Waarom niet even verteld, dat Max Buset kamerlid en Secretaris van de Centrale voor Arbeidersopvoeding in Beigië is en naar zijn brochure „De actie voor het Plan” verwezen?

Op biz. 13: „De prijzen holien omlaag, maar er is geen mogelijkheid om het opsiagpercentage evenredig te verhoogen”. Met opslagpercentage is winstpercentage bedoeid en de formuleering is slordig. Zoo zijn er meerderde onduidelijkheden, doch voor bestudeering van het Beigische plan is de brochure zeer geschikt.

Geheel op Hollandsche verhoudingen ingesteld, zakelijk, duidelijk en helder is de brochure van Vliegen „Van Woord tot Daad”, een bijdrage voor de oplossing van het vraagstuk der werkioosheid in Nederland. Reeds in zijn artikei over „het Herzieningsrapport” in de Soc. Gids van Februari j.l. had hij zijn instemming betuigd met een zinsnede uit dat rapport, die ais volgt luidde:

„In den tijd van instorting van de „kapilistische welvaart, dien wij doormaken, is het niet genoeg het socialisme te prediken als het beginsel van een nieuwe orde. Hoe diep dat beginsel ook leeft in de overtuiging van honderdduizenden, het zai de bewondering en de instemming van veel grootere massa’s eerst verwerven als door zijn practische toepassing de voornaamste lijnen duidelijk geteekend zijn. Het abstracte beginsel moet tot concrete voorstellen worden verwerkt”.

Hij voegde er aan toe dit de belangrijkste zin uit het heele rapport te achten en uitwerking van een plan, waarbij het Belgische voorbeeld als een wegwijzer zou kunnen dienen, dringend noodzakeiijk te

vinden. En hij hoopte zelf „zeer binnenkort een bijdrage in die richting te leveren”.

Viiegen aanvaardt in dit geschriftje, ais een vaststaand, en voorioopig niet te veranderen feit: de bestaande handeisbelemmeringen en inperkingen van de vrije internationale goederenbeweging. Import en export zijn in Nederiand, zooais overal elders in de wereld, belangrijk achteruitgegaan en hoewei ook onze invoer is gedaaid, heeft deze in 1932 den uitvoer nog met 453 millioen overtroffen.

Nu zijn er natuurlijk twee wegen om dit groote verschii tuschen in- en uitvoer weg te werken. Men kan den export zien te vergrooten of men kan trachten den import te verkleinen. Vliegen kiest het tweede middei en gaat na weike artikeien in Nederland worden ingevoerd, die in ons land zouden kunnen worden gemaakt. Hij komt dan tot een opsomming dier artikeien en schetst ook de beteekenis van de waarde dier goederen voor het geheei van onze handelsbeweging. Beperk den invoer dier artikeien en zorg voor fabricage in het eigen land is nu in het kort Viiegen’s advies. De financiering dier nieuwe industrieën zal door het particuliere bankbedrijf niet ter hand genomen worden; dat heeft reeds meermalen gefaald wanneer het er op aankwam de industrieele ontwikkeling van Nederiand te bevorderen. Oprichting van een gemeenschapsorgaan, een industriebank, zal noodzakelijk zijn, die crediet verleent aan nieuwe industrieën en nieuwe bedrijven op de been helpt. Nieuwe industrieele bedrijvigheid zal ook het beste middel zijn om de werkloosheid te doen verminderen. Naar onze overtuiging is de weg, dien Viiegen gekozen heeft, niet de juiste. Inkrimping van onzen invoer zal verdere ineenschrompeling van onzen uitvoer ten

gevolge hebben. Voorop moet, naar onze wijze van zien. staan een onderzoek naar de mogeiijkheid van uitbreiding of wederopvoering van onzen export. Intusschen heeft Viiegen slechts „een bijdrage” wilien ieveren. De gegevens door hem verzameld en de denkbeelden door hem naar voren gebracht zijn alieszins de overweging waard. Zoodra het wetenschappeiijk bureau zijn arbeid aanvangt, zal het ook hieraan stellig zijn aandacht wijden. Maar hoewei wij de mogeiijkheid van den aanpak der Sociaiisatie in Nederland anders zien van Vliegen, staat het ook voor ons vast, dat controle van in- en uitvoer den grondslag van het werk zal moeten vormen.

Met dat ai is er weinig terecht gekomen van mijn verder relaas over het bezoek bij de Beigen. Daarover dus nog iets in een volgend artikel. VAN DE KIEFT,

Opening Lezingzaal Bentveld

Zaterdag 14 April, ’s namiddags om 2,30 uur, zullen de bouwers hun en onze Lezingzaal inwijden. Allen, die in het Bentveldwerk belang stellen, zijn zeer hartelik welkom. Een berichtje dat men denkt te komen, wordt zeer gewaardeerd. Programma? Wij vermelden alleen, dat het hoofdpunt is het spreekkoor: een door mevr. Rolan Holst geschreven tekst, door de bouwers ingestudeerd.

Houdt uv/ opgaven van nieuwe abcnné's niet vast, doch zendt ze nog heden aan de administratie: HEKELVELD 15, AMSTERDAM

capaciteiten, ianger beteekent. Maar in hun levensonderhoud moesten zij voorzien door het duur betaien van diensten en producten van overheids- en beschutte bedrijven. De heer Smid heeft deze gruwelijke tegensteiiing tientaiien jaren geleden al zien aankomen en er tegen gewaarschuwd, en de ontwikkeling van het maatschappelijk gebeuren heeft hem volkomen in het gelijk gesteld. Men kan dit gereedeiijk toegeven, ook wanneer men ten opzichte van de verdeeling van het landbouwinkomen grondig met den heer Smid van opinie verschilt, zooals ik dat doe. Het moet de onbevooroordeeide lezer toch wel wat zeggen, dat als in de jaren van de hoogconjunctuur, de boer en zijn arbeider een uurloon hadden genoten even hoog als dat van den werkenden stedeling (laat ons zeggen van 75 cent tot een gulden), dat zelfs toen de landbouwbedrijven geen rente meer zouden hebben kunnen afdragen; een bewijs, hoe door die loon- en prijsafwentelingspolitiek een bevoorrechting van enkele klassen plaats had, die ver uit ging boven het financieeei draagvermogen van onze maatschappij. Want aan den landbouw, als de fundamenteele factor in de voortbrenging, moeten de loonen en prijzen worden getoetst en afgewogen. Het kwaad van de sociale politiek van de laatste kwarteeuw schuilt vooral hierin, dat men niet van onderen op of gelijktijdig en over de geheeie breedte van het bedrijfsieven begonnen is met de bestaansvoorwaarden van de daarbij betrokkenen te verbeteren, maar dat de bescherming bij enkele groepen van de bevolking is gebleven en het maatschappelijk gebouw zoodoende topzwaar heeft ge-

maakt. Dit is des te gevaarlijker, omdat de boer uit zijn aard geneigd is, mede door zijn aangeboren behoudzucht waarschijnlijk, om eike lotsverbetering van een andere klasse dan de zijne, te observeeren en te verwerken in verbeten wrok en afgunst, in plaats van dat die lotsverbetering hem aanspoort ook zijn rechtmatig deel daarvan te doen ontvangen.

Met de 4de, sde en voorai de 6de conclusie van den heer Terpstra in zijn tweede artikei, ga ik gaarne accoord. Hij heeft volkomen gelijk wanneer hij zegt, dat het vereenvoudigde schema van den kiassestrijd volstrekt onvoldoende is om het iandbouwvraagstuk voor de landarbeiders (en ook voor de boeren) tot een redelijke oplossing te brengen. De totaal-opbrengst is en blijft ook voor deze beide groepen van groot belang; en dan vooral de nettoopbrengst. Wanneer b.v. een greidebedrijf in Friesiand van gemiddeide kwaliteit op ’t oogenblik een biliijke huur opbrengt, dat is ƒ 20, en we zien dan dat de arbeider daar niet meer kan ontvangen dan 25 ct. per uur, de boer zelf misschien 35 ct. en dat van die huur grond en waterschapslasten, enz. daaraf gerekend, ƒ 5. overblijft voor den eigenaar (dat is bij een bodemprijs van ƒ5OO per pondemaat dus 1 pCt.), dan kan ieder nagaan hoe zwaar de productiekosten drukken niet alleen, maar hoe gering de totaalopbrengst, zeifs met den regeeringssteun, nog is, en hoe ongemotiveerd en onrechtvaardig het drijven is van industrieele machthebbers, die de steun aan den landbouw weer zoo goed als ongedaan willen trachten te maken. Wanneer de regeering ophield met steun

te verstrekken, dan vielen alle bedrijven op het platteiand, misschien die van de eigen-boeren uitgezonderd, aan de crisis ten prooi; dan werden landarbeider, huuren hypotheekboer aan de grootste ontbering overgeleverd. Dat zou beteekenen, het platteland maken tot een kweekplaats öf van communisme öf van fascisme. En vooral wat dit laatste betreft moeten alle voorstanders van een gezonde, leidinggevende democratie oplettend, belangstellend en het platteland welgezind zijn. De boer gevoelt als geen andere groep tegenwoordig zoo sterk, dat de oude liberale idee van vrije concurrentie heeft afgedaan, en dat van bovenaf beschermend, regelend en ordenend in het nationaie productieproces moet worden ingegrepen.

Er voltrekt zich een stuk socialisme in de maatschappij, noodwendig, waarvoor geen nieuwe plannen behoeven te worden opgebouwd en aangeprezen. Dat kan de behoudende partijen aileen maar kopschuw maken. Maar vóór alles moet de democratie tot die bescherming, regeling en ordening in staat worden gesteld door de steun van alle democratische partijen. Want zoo het aan vaste en overtuigde leiding van de democratie mocht blijken te haperen, dan zai de boerenstand het geloof in haar verliezen. Inderdaad, de tendenzen voor de roep om den sterken man zijn op het platteland aanwezig en waarneembaar. Daarom vooral wilde ik eenig misbegrip mee uit den weg helpen en iets van de boeren-gedachte uitdrukken. D. H. KIESTRA.

Poppingawier (Fr.)