BUITENLANDSE KRONIEK

Van onvrede naar wan-vrede

Een ongeluk komt nooit alleen. Het wil ons niet uit het hoofd, dat met de ramp van München, de ondergang van de vrije Tsjechoslowaakse republiek, allerminst de zware depressie is uitgeput, waarin de internationale verhoudingen zich bevinden. Of wij hier met een proces van wisselwerkingen en nawerkingen of met paralel-lopende evoluties te maken hebben, die min of meer samenhangend tot „rijpheid” geraken: de verrassingen, die ons tDoven het hoofd hangen, schijnen nog geenszins te zijn uitgeput. Twee gebieden van onze aarde, waar, ondanks de Münchense „vrede”, de oorlog woedt, misschien door München wel extra fel, zijn het Nabije en het Verre Oosten. Het zijn gebieden, die weinig met elkaar te maken hebben, maar wel allebei in betrekking staan tot de macht, die ook in ons werelddeel de sleutelpositie inneemt: het Britse Rijk. gebieden, waar de Moloch thans zijn schattingen heft, zijn Palestina en China. In omvang, slachtoffertal en bloedigheid is de strijd in Palestina met die in het Verre Oosten niet te vergelijken. In heftigheid en verbitterdheid verschillen zij beiden zeer weinig en in politieke betekenis doet het gebeuren in het Nabije Oosten niet onder voor hetgeen aan de boorden van de Stille Zuidzee plaatsvindt. T-v _ 1 Ir -MO TVTii M oV» ÖTI Vifapfl". HP

De laatste weken, kort na Munchen, heeft de Britse regering een troepenmacht, die op 25.000 man wordt geschat, ingezet om aan de onhoudbare toestand in Palestina een eind te maken. De anarchie was daar tot zulk een hoogte gestegen, dat zelfs in Jeruzalem hele stadsdelen volkomen aan de Arabische terreur waren prijsgegeven. In het binnenland was elk normaal verkeer onmogelijk. Het aantal dodelijke slachtoffers der terreur, dat in Juli reeds de tweehonderd per maand overschreed, was in October tot 358 in een halve maand geklommen.

Waaraan deze verscherping van de toestand was toe te schrijven, valt niet zo eenvoudig uit te maken. Wellicht dat de nadering van het Pan-Arabische congres het fanatisme der Arabieren tot een climax voerde. Men heeft ook wel beweerd, dat Mussolini, die tegenwoordig de eigenlijke drager van het „zwaard van de Islam” schijnt te zijn, het vuur heeft opgestookt. Weer anderen wezen op een verhoogde belangstelling van Duitse zijde. Tenslotte kwam het aantal doden ook niet alleen voor rekening van de Arabieren; ook van de zijde der Joodse extremisten (de revisionisten) werd steeds vaker tot maatregelen van bloedige vergelding overgegaan.

Haar gewoonte getrouw, heeft de Britse regering het eerst tot het uiterste laten komen, alvorens in te grijpen. Te betwijfelen valt bij deze Britse politiek, die liever de kat uit de boom kijkt (het beroemde „wait and see”), dan vooruit te zien en te voorkomen, of een vroeger ingrijpen niet veel leed en ellende, maar ook veel verbittering en onoverbrugbare vijandschap tussen de beide concurrerende volken in Palestina had kunnen verhinderen. In elk geval zal er nog heel wat water door de Jordaan stromen, alvorens het Britse gezag zich in alle uithoeken van het Heilige Land zal kimnen doen eerbiedigen, ook al slaagt men erin, op korte termijn de voornaamste stedelijke centra van rebellen te zuiveren. Er behoort een bijzonder grote dosis optimisme toe om, zoals een Frans schrijver, te menen, dat de verschrikkingen van de terreur en haar onderdrukking zelf de bewoners van Palestina tot inkeer en vredelievendheid zouden brengen. Hoezeer deze veronderstelling voor een al of niet brede „middenstof” moge opgaan, het zou stellig onjuist zijn het fanatisme, dat aan beide kanten heerst, te onderschatten. Wanneer de tac-

tiek van de Britse regering er alleen op uit was, de onmisbaarheid van de Britse militaire macht te bewijzen, zou men op haar welslagen moeilijk kunnen af dingen. Wij zien voorlopig de Engelse troepen de Palestijnse bodem nog niet verlaten.

Er zijn echter aanwijzingen, dat het Engeland niet om een dergelijke verlenging van haar militaire heerschappij te doen was. Men zou er in Londen veel voor over hebben, tot een „oplossing” van het Palestijnse vraagstuk te komen. Na de jongste „oplossing” in Europa ontmoet men alleen overal de vrees, dat dan wel de een of ander voor de prijs van die „oplossing” zal moeten opdraaien. En, alle geweld tegen de Arabieren ten spijt, is het allerminst denkbeeldig, dat de Joden het leeuwendeel van de kosten zullen te dragen krijgen.

Er is naar aanleiding van conferenties van de Britse regering te Londen met den Hogen Commissaris van Palestina, den Zionistenleider Weizmann en den Iraksen minister van Buitenlandse Zaken, terwijl ook de organisator van het Arabische verzet, de verbannen Moefti niet geheel buiten de zaak zou zijn gehouden, heel wat in de kranten gepubliceerd, dat als voorbarig werd gebrandmerkt. Maar al die tegenspraken ten spijt zijn er sterke vermoedens, gegrond op verschijnselen als dat contact met den „rebellenleider” zelf, een zeer optimistische uitlating van den Iraksen minister bij aankomst in Palestina en een stijgende verontrusting speciaal in de kringen der Amerikaanse Joden, dat na een onderdrukking der terreur een zwenking in Arabische richting geenszins uitgesloten is.

Wij zijn niet blind voor de bezwaren der Arabieren, die bij de snelle ontwikkeling van de Joodse samenleving in Palestina vrezen uit een land te worden verdrongen, dat dertien eeuwen lang hun woonplaats was en dat zij als het centrum, de sluitsteen beschouwen van een toekomstige Al-Arabische staten-federatie. Palestina is vanouds een knooppunt van verbindingen in het Nabije Oosten. Deskundiger beoordelaars, zoals de Leidse Islam-kenner Snouck Hurgonje, schijnen dit Pan-Arabisme echter een hersenschim te hebben geacht en men mag daaraan de realiteit van een veelbelovend Joods Nationaal Tehuis nimmer opofferen. De ervaring met Irak opgedaan, dat zijn pas verworden zelfstandigheid gruwelijk misbruikte om de ongelukkige Assyriërs in zijn midden uit te roeien, maakt uitermate huiverig om de Arabieren gezag over een niet-Arabische minderheid toe te vertrouwen. En toch zou daarop het plan van den Iraksen minister, in grote lijnen overeenkomend met de eisen van het Pan-Arabische Congres van Cairo, neerkomen. De kern van dit plan is het erkennen van een zelfstandige Palestijnse staat, waarin de Joden door stopzetting van de immigratie ten eeuwigen dage een minderheid zouden blijven.

Wanneer Londen het hierin alleen voor het 20gg0n had, zou men, gezien het feit, dat bij het Irakse plan bepaalde strategische garanties voor Engeland behouden blijven, zijn hart vasthouden. Er steekt echter een kleine geruststelling in, dat bij een wijziging in het Engelse mandaat ook de Verenigde Staten betrokken zijn. Zonder de Amerikaanse invloed te overschatten, kan men het als een lichtpunt beschouwen, dat president Roosevelt uitdrukkelijk Palestina als Joods Nationaal Tehuis onaantastbaar heeft verklaard.

Kanton Hoewel veel verder weg, is het verband van de jongste gebeurtenissen in China met de Europese crisis nog veel nauwer dan in Palestina. Japan heeft er geen doekjes om gewonden, de verzwakking van de West-Europese staten te hebben aangegrepen om een offensief in dat deel van China te ontketenen, dat het grootste risico bood voor internationale complicaties. Kanton ligt op slechts een paar honderd kUometer afstand van het Britse steunpunt Hongkong, dat als voorhaven en

tevens als wachtpost voor de zuidelijke toegangspoort tot de Chinese wereld kon worden beschouwd. De Japanners zijn deze wachtpost echter ongehinderd gepasseerd en hebben zich in tien dagen tijds van de enige grote haven, die den Chinezen was overgebleven, meester gemaakt. Zij hebben daarmee echter tevens de laatste economische basis, na het verloren gaan van Sjanghai, en de enige viootbasis der Britten in de Chinese zeeën vrijwel waardeloos gemaakt.

Voor de Chinezen is de slag ongetwijfeld buitengewoon zwaar. Kanton was voor hen de enige overgebleven aanvoerhaven voor oorlogsmateriaal. Thans zullen zij alleen via lange, riskante landwegen uit Frans Indo-China, Birma en Rusland wapens kunnen krijgen. De afsnijding van alle contact met de kust ontneemt de oorlog ook veel van zijn internationale betekenis. Het verzet tegen de Japanse invasie loopt thans gevaar een volledige binnenlandse affaire te worden, die de wereld geheel uit het oog verliest.

Nu hebben tot dusver de Chinezen weinig daadwerkelijke belangstelling van de wereld ondervonden. Maar zolang een behoorlijk contact mogeUjk was, nam dit toch nog zakelijke vormen aan, die China tot voordeel strekten. Er is ook in de laatste tijd nog heel wat crediet aan de Chinese republiek verstrekt. De credietwaardigheid van Tsjang Kai Sjek is er echter thans voor de Westerse mogendheden, nu de oorlog geheel tot een binnenlandse guerilla, zonder centrum en zonder verbinding met de hoger ontwikkelde kustprovincies, dreigt te worden, niet groter op geworden. De verleiding, om het met den veroveraar op een accoordje te gooien, des te meer.

Het spreekt vanzelf, dat de zaak der Chinezen nog allerminst hopeloos is. De bendeoorlog en de passieve weerstand leverden juist in de laatste tijd grote resultaten op. Zulk een guerilla kan echter, bij gebrek aan een duidelijk centrum en bij zijn noodgedwongen verspreid karakter ook gemakkelijk versnipperen en doodlopen. Het is de vraag, of het patriottisme der Chinese bevolking in al haar geledinop een dergelijk zware proef berekend is. Er zijn allicht groepen, die bereid zijn bij de „nieuwe heren” in dienst te treden, en of de bewustheid van de grote massa reeds zo groot is, dat zij door sabotage dit zetbazengezag, dat door vreemde bajonetten wordt gesteund, onmogelijk kan maken, valt te betwijfelen.

Op de lange duur, daarvan Is ieder overtuigd, zal China zijn indringers overwirmen of opslorpen. Maar dit „op de lange duur’ is evenals China’s „onmetelijkheid” voor de westerse staten, met inbegrip van Amerika, veelal een consciëntie-stopper voor eigen dadenloosheid geweest.

Het is in hoge mate verdacht, dat vooral in de Engelse pers thans wordt opgegeven van toenemende vredeskansen. Daarbij betoogt men dan in het bijzonder, dat Japan zoveel meer belang bij een vrede op korte termijn heeft, dan China. Voorzover deze veronderstelde vredesneigingen bij een mogendheid, wier voornaamste woordvoerders, zoals dezer dagen generaal Doihara, de oorlog in China als een „beschavingsoorlog” verheerlijken en Japan niet alleen de taak toekennen, het Oosten voor de wanorde te redden, maar de gehele wereld een nieuwe orde en een nieuwe vrede te schenken, niet helemaal Ulusoir zijn (financieel zijn de hulpbronnen van Japan inderdaad niet onuitputtelijk), dan steeks achter deze Engelse vredesverzuchtingen wellicht de hoop, tijdig voor het Britse Rijk een neven-aandeel in deverdere exploitatie van China te mogen behouden.

Evenals in Palestina heeft ook hier het Britse Rijk rekening te houden met de belangen en opvattingen van Amerika, dat zich tot dusver practisch in niets onderscheiden heeft van de andere mogendheden en zelfs het grootste aandeel in de oorlogsleveranties aan Japan heeft gehad, maar dat zich toch minder gauw laat verdringen dan met de vermoeide heren van het oude Londen het geval schijnt te zijn. Het spreekt echter vanzelf, dat een vrede op kosten van de Chinese republiek evenmin een ware en duurzame vrede kan zijn, als een bevrediging in Palestina ten koste van de-Joodse levensidealen. Nimmer kan het heil der wereld gediend worden door van on-vrede in wanvrede te vervallen. B. W. SCHAPER.