Hoe een tijdgenoot de Franse revolutie onderging

How bright a face is worn, when joy of one Is joy of tens of millions?’). Prelude V : 348.

„Ik vertrok naar het vasteland in gezelschap van Robert Jones ... Wij gingen zonder knapzak, de wandelstok in de hand, onze benodigdheden in een zakdoek gebonden en ieder 20 pond op zak”.

Zo sfchrijft op 13 Juli 1790 de Engelse dichter William Wordsworth. Evenals zijn vriend was hij student in Cambridge en twintig jaar. Het had heel wat voeten in de aarde gehad, vóórdat Wordsworth’s voogd toestemming tot deze reis had gegeven aan een neef, die zijn eigen brood moest verdienen en wiens levendige dichterlijke geest een af keer had van geregelde studie. Doch daarover nu niet. Het is ons immers te doen om de indruk, die de geweldige gebeurtenissen van het einde der achttiende eeuw op een ontvankelijke natuur gemaakt hebben. Wanneer hij veertien jaar later weer op Franse bodem is, beschrijft hij zijn belevingen in die eerste revolutiemaanden, toen „A homeless sound of joy was in the air”=). Dit was het ogenblik dat in alle kerken gepreekt werd naar aanleiding van Simeon’s lofzang: Laat nu, o Heer, uw dienstknecht in ■vrede heengaan, want mijne ogen hebben uw heil aanschouwd.

Reeds vroeger had hij in een lang gedicht een beschrijving gegeven van zijn tocht door Frankrijk in deze maanden. De toon is hier hoopvol, niet jubelend. Want van de demonische bijverschijnselen, die naar het schijnt ieder opgang der mensheid tot hoger leven en nobeler bestaan moeten vergezellen, had hij de voorboden aanschouwd. De koninklijke familie had reeds een poging gedaan om Frankrijk te verlaten en er was reeds bloed gevloeid. Maar in een brief aan Dorothy, zijn zuster, uit dezelfde tijd als de regels die wij tot motto kozen, heet het: „Ik ben in een voortdurende roes van vreugde”. Hoe kon het anders, waar hij zeggen kon hoe vreugde aiom in de lucht hing.

De beide vrienden zetten dan te Galais voet aan wal op de eerste verjaardag van de inname van de Bastille 14 Juli 1790. Zij vinden de stad in feesttooi; „gezang, blijdschap, vlaggen, guirlandes en vrolijke gezichten alom.” Want is niet met de val van de gehate gevangenis aan machtswillekeur een einde gekomen? En waar tot op deze dag, anderhalve

eeuw nadien, voor het Franse volk de val van de Bastille het symbool is van op despotisme en tirannie veroverde vrijheid en gelijkheid, spreekt het vanzelf dat de a.s. 14de Juli met nog grotere geestdrift zal gevierd worden dan andere jaren. Geen wonder dat de vrienden zich op 14 Juli 1790 te midden van een jubelende bevolking bevinden. Maar evenmin verbaast het ons dat hij in later jaren van die feestelijke dag en „het vreugdebetoon” spreekt als van „the pomp of a too credulous day”, de praal van een te lichtgelovige dag.

Door Frankrijk trekkend de Alpen waren immers het doel van de reis werden zij overal met open armen ontvangen: zij waren immers zonen van het land van Cromwell, den groten revolutionair. Zij zeilen de Rhöne af met een gezelschap, dat in Parijs de feestelijke herdenking van de val van de Bastille had meegemaakt. In een dorp gaan zij aan land, eten met elkaar en eindigen met een rondedans, hand in hand. Later zijn zij er getuige van hoe monniken uit hun klooster, de Grande Chartreuse, worden verdreven.

Wordsworth ziet hierin tegelijk een daad van heiligschennis en van patriotische ijver voor de vrijheid. „De republikein in Wordsworth begroette met vervoering deze openbaring van de jonggeboren vrijheid van de Franse natie”. ’).

Als hij in November 1791 naar Frankrijk teruggaat en er langer dan een jaar blijft, krijgt hij pas enig begrip waarom het gaat in de revolutie: vandaar dat zijn latere uitingen zo veel waardevoller zijn dan die na zijn eerste bezoek. Hij vestigt zich te Orleans, had introducties voor aristocratische kringen, maar in die door „het privilege van geboorte” afgezonderde woningen werden nooit en nimmer de gebeurtenissen van de dag aangeroerd. Hij zocht ander gezelschap en het duurde niet lang of hij werd een patriot; „en mijn hart gaf ik aan het volk, en dit schonk ik mijn liefde.”

Maar de officieren waaronder hij verzeild raakt, hebben geen andere wens dan het gebeurde ongedaan te maken: de berichten uit Parijs worden in zenuwachtige spanning tegemoet gezien.

„De grond van het dagelijks bestaan was te heet om te begaan.”

Allen snakten naar het ogenblik dat zij op de Rijnoever zich bij het leger van de buitenlandse vijanden zouden kunnen voegen om de patriotten te bestrijden en de gevolgen van de omwenteling te niet te doen. Onder hen was er een van hoge adel maar van gans ander maaksel. Michel Beaupuy was één van die bevoorrechten, voor wie het gezamenlijk mens zijn zo zeer voor alles gaat, dat de dienende levenshouding een vanzelfsprekendheid is. Het is deze Franse officier, vijftien

jaar ouder dan Wordsworth, leerling ■ in Montesquieu en dus met een open oog vcor politieke en maatschappelijke misstanden en belangen, die aan onzen dichter de dienst bewees, welke wij op dit ogenblik als onze taak zien tegenover de massa: bewustmaken. Wordswordth had van kindaf aan geleefd onder dorpsgenoten, waar gelijkheid de natuurlijkste zaak ter wereld was, waar de predikant zich alleen ’s Zondags ook in kleding onderscheidde van de gemeente, waar alleen de door de natuur gegeven verschillen tussen mens en mens mee spraken. En zo zag hij in de Revolutie niet anders dan een rechtmatige poging van de mens om zich zijn mensenrechten te verzekeren. Alle kennis, om te zwijgen van inzicht, in de achtergrond van het gebeuren, was hem volkomen vreemd. Dank zij gesprekken met Beaupuy op hun wandelingen door de bossen aan de oevers van de Loire, kreeg dit vage, onbewuste, democratische humanisme, inhoud, leerde het zich te uiten in redelijke argumenten en werd het in hemzelven een kracht. Wordsworth maakt zich waar dat het iets anders is in veilige afzondering, ver van de strijd, op te komen voor vrijheid en gelijkheid, en mensenwaarde, iets anders deze waarden hoog te houden op de rand van een afgrond. En als de wandelaars dan op zekere dag een verkommerd meisje tegenkomen, ondervoed en in lompen, met om haar arm een touw waaraan een koe, die nu links dan rechts van de weg gras afscheurt; wanneer zij dit kind gadeslaan, dat, al breiende, in iusteloze gang zich aanpast aan de bewegingen van het dier, en als dan Beaupuy, in ontroerde verontwaardiging uitroept: ~Dat is het, waartegen wij vechten”, dan begint Wordsworth te begrijpen en te doorzien. Maar het goedkope optimisme van zijn landaard belet hem, èn om de kracht der te overwinnen weerstanden te meten èn om in deze de verklaring te vinden van de gruwelen, die de voorstelling om recht en gerechtigheid vergezellen.

Het is van de algemene bekendheid dat de oudere Wordsworth de idealen van zijn jonge jaren niet heeft gehandhaafd, ja dat hij ze zozeer ontrouw is geworden dat men van hem spreken kan als van den verloren leider'*).

De verschrikkingen van de revolutie, de zegepraal der extremisten, het Napoleontische tijdperk dat volgde, niet het minst de bedreiging van Engelands vrijheid door Napoleon, dit alles werkte samen om van hem een afvallige te maken. De hoofdoorzaak lag echter elders, in zijn zich zelf zoekend wezen. Intussen zouden wij iedereen toewensen door Wordsworth’s ervaringen mede te beleven, in te stemmen met zijn oordeel:

Bliss was it in that dawn to be alive But tot be young was very heaven.')

Wij die op de vraag: „Wat dunkt u van den mens?” een ander antwoord geven dan Wordsworth aan Rousseau ontleende, wij bidden dat van ons mag gelden:

... Gij verliet hen niet, Standvastigheid ... en gij

vertrouwen-in-Mensheid, gij verliet hen [niet. Uit H. Roland Holst: „Heldensage”. E. C. KNAPPERT.

■) Hoe blij straalt het gelaat, wanneer de vreugde van een de vreugde is van tientallen millioenen. ’) De lucht was vol van een universele vreug>deklank.

*) Dr.C. H. Herford. *) The Lost Leader, H. R. Pausset (1933). ‘) In dien dageraad te leven was een zegen, maar jong te zijn was de hemel zelf.

BOEKBESPREKING

Blauwbaard en Octopus. Johan van der Woude. Querido, Amsterdam 1939. Dit boek nu goed dan, deze roman levert overtuigende bewijzen van knapheid, al is het niet moeilijk gebreken te noemen en te wijzen op de schaduw van Vestdijk, die erover valt. Wie de inzet leest, is bereid zich aan den schrijver gewonnen te geven. Maar blijkbaar is die net nog niet knap en overtuigend genoeg, om met zijn uitzonderlijke probleemstelling: de demonische mens en de jaloerse slappeling die op hem parasiteert belangstelling te wekken bij anderen dan het litteraire gilde. Of er misschien nog iets meer nodig is dan knapheid en gescherpte psychologie? M. H. V. d. Z.

Adel en geestelijkheid zien vol schrik hoe de derde stand zich bevrijdt. Op de achtergrond: Het slopen van de Bastille.