BOEKBESPREKINGEN

KERK EN WERELD

Anton M. Brouwer: De taak van de Kerk in de Nederlandse Volksen Staatsgemeenschap. G. F. Callenbach N.V. 180 blz. Geb. ƒ2,90.

De titel van het boek van ds. Brouwer reeds is geschikt, de lezers die tevens lezers van „Tijd en Taak” zijn, welwillend en aandachtig te stemmen. Hij wekt een zekere verwachting, die op verschillende bladzijden van het boek vervuld wordt. Reeds de titel van het eerste hoofdstuk zal onze sympathie hebben. Deze titel heeft de vorm van een steUing en luidt; „De prediking van de Kerk behoort het gehele menselijke leven te omvatten.” Daarmee kan de schrijver op onze instemming rekenen.

Eveneens, wanneer hij telkens weer opkomt voor de achteruitgestelden in ons volk, t.w. de werklozen, de arbeiders, het platteland, het Zuiden, wanneer hij fel afkeurt het gebruik, dat van het woord christelijk in de politiek wordt gemaakt, wanneer hij aandacht en liefde vraagt voor de ontherderde schare.

Zeker ook, wanneer hij de Kerk verwijt, niet op de grote vragen van volk, staat en volkerengemeenschap in te gaan. Tenslotte niet minder, wanneer hij eist, dat de Kerk resoluut recht recht en onrecht onrecht zal noemen in de concrete verhoudingen van deze tijd.

Toch zal, vrees ik, dit boek teleurstellen. Het is in het bijzonder het uitgangspunt van ds. Brouwer, dat, meen ik, onhoudbaar is. Wat is dit? De schrijver heeft in het* bijzonder de Hervormde Kerk op het oog en hij richt zich vooral tegen de gangbare orthodoxe prediking met de daarmee verbonden christelijke politiek.

De fundamentele fout hiervan ligt naar de mening van ds. Brouwer in de juridische verzoeningsleer. Deze houdt, kort gezegd, in, dat door de val van Adam en Eva de mensheid een oneindige schuld op zich heeft geladen, waardoor zij het heil verbeurd had, maar dat Christus, de zoon, Gods, door zijn vrijwillig lijden en sterven, deze schuld heeft betaald en het heil voor de mensen verworven. Zo komen noch Gods recht noch zijn hefde te kort; zijn recht niet, omdat de schuld is betaald, het onrecht geboet, terwijl Gods hefde hieruit blijkt, dat Hij zijn .eigen zoon gaf. Ds. Brouwer zegt nu; Lino illae lacrimae (ziehier de bron van alle ellende).

Op deze wijze worden recht en liefde, rechtsgemeenschap en liefdesgemeenschap, staat en volk enerzijds en kerk anderzijds, door elkaar gemengd. Ds. Brouwer wenst de gebieden van hefde (vergeving) en recht en dus van Kerk en Staat (en volk) scherp te onderscheiden, al zal dit geen volledige scheiding mogen zijn, de hefde doorbreekt het recht telkens. Daarmee is het recht, zoals reeds

bleek, en dus staat en volk, niet buiten de bemoeienissen der Kerk gesteld. Dat kan niet, omdat zij door God gewild zijn, maar als „noodverordeningen”, tot het Koninkrijk Gods komt, dus voor de tussentijd. Zij hebben dus slechts betrekkelijke en voorbijgaande betekenis, maar deze moet in elk geval in het oog gevat worden. „Zonder dit recht zou de prediking van het Evangelie onmogelijk zijn, omdat het leven zou worden vernietigd,” (blz. 44). Hetzelfde geldt van het volk. Tegen deze constructie nu heb ik overwegende bezwaren. De critiek op de gangbare verzoeningsleer deel ik grotendeels, maar dat deze leer het is, die de kerk schromelijk in haar taak tekort heeft doen schieten, is een bewering, die ds. Brouwer moeilijk aannemelijk zal ku.nnen maken. Hij probeert dat ook niet.

Belangrijker is echter nog, dat de radicale scheiding tussen liefde en recht niet vol te houden is. Ds. Brouwer beperkt het recht tot de vergelding, maar zo wordt er nergens in Nederland recht gesproken en zeker niet gemaakt. Liefde is iets anders da.n recht, zeker, maar achter het recht staal de liefde, zal niet het summa jus summa injuria (het hoogste recht het grootste onrecht) worden.

Ds. Brouwer is Barthiaan en nu zeg ik op mijn beurt; Linc illae lacrimae. Wel heeft hij bezwaren tegen de dialectische theologie (blz. 21), maar raken niet het wezenlijke. Het is een enigszins verzacht Barthianisme, dat de schrijver voorstaat, maar het blijft Barthianisme, met al den aankleve van dien. Dus krijgen wij allegorische exegese van het begin van Genesis en van de 10 geboden, het afwijzen van programma’s en beginselen, al moet ds. Brouwer noodgedwongen wel enkele beginselen aanvaarden (b.v. blz. 54—61), het verzet tegen christelijke politiek, de bekende scheiding tussen God en de wereld, God en de mens en het menselijke, enz. Als ik mij afvraag, wat nu mijn eigenlijke grief tegen dit alles is, dan is het dit, dat in deze theologie de liefde machteloos is. Zij kent de liefde alleen als vergeving, niet als een louterende

opbouwende, vernieuwende kracht. Zij is uit een onmachtsgevoel geboren, begrijpelijk, gezien de tijd, toch uiting van ongeloof eerder dan van geloof.

Dat dit laatste bij ds. Brouwer niet zo sterk opvalt, komt, omdat de Barthiaanse lijn wordt doorkruist en omgebogen door een andere, die de belangrijkste is. Het eigenlijk uitgangspunt van den schrijver is de gedachte van het volk. De eenheid van het volk is het, die hem boven alles ter harte gaat. Hij ziet, hoe vele groepen achteruitgezet worden, hij ziet ook de grote geestelijke tegensteUingen binnen het volk, hij ziet de Kerk in dat volk. Het probleem is nu, hoe de grootst mogelijke eenheid zal kunnen worden tot stand gebracht.

Dat kan, als alle groepen recht is gedaan en men zich verenigt op een aantal zedelijke en politieke beginselen, waarover allen het eens zijn, een soort natuurrecht dus en wanneer de Kerk over dat alles waakt en vooral haar grenzen erkent. Dit alles vormt echter een afzonderlijk probleemgebied, dat niet tot zijn recht is gekomen, al is het van groot belang, dat ds. Brouwer weer eens de aandacht en op zo vurige wijze er op heeft gevestigd. Het vraagstuk van de volkseenheid is inderdaad zeer belangrijk, juist voor de democratie. Evenzeer de betekenis van de Kerk hiervoor. Maar het is met het besproken boek van ds. Brouwer nog niet opgelost. En een volgend?

H. DE VOS.

VOOR EEN REGENACHTIGE VACANTIEDAG

De firma H. Meulenhoff te Amsterdam zorgde vóór de vacantie voor enkele nieuwe kinderboeken, waarmee kleinere en grotere kinderen stellig een dag binnenshuis zoet zullen zijn.

Voor de kleinsten van 6—lo jaar verscheen ,0, die tweeling!” van J. de Boer—Van Strien.

Toen onze jongste „grote” het doorbladerde, zei ze dadelijk; „dat zijn de plaatjes van Hanny en Hans”, en ze wou al naar de zolder lopen, om het stukgelezen boekje op te diepen toen ons oog viel op een zinnetje aan de achterzijde van het titelblad, waaruit bleek, dat we hier inderdaad te doen hebben met een gewijzigde uitgave van de Hanny en Hans-boekjes. Het feit, dat onze jongste ze zich na vijf jaar nog herinnerde, zegt genoeg over het plezier, waarmee deze avonturen meest vrij onschuldige streken van brave kinderen gelezen en herlezen zijn.

Van hetzelfde genre voor iets oudere kinderen (8—12 jaar) zijn de „Vacantie-avonturen op Goe-7ioeng Tiga” door C. A. Liembruggen.

Dat de kwajongensstreken hier in Indië worden uitgehaald maakt de spanning te groter. Nog wat meer vertaling van inlandse woorden lijkt me gewenst. Ondanks alle „stoutigheid” is de toon van sommige zinnetjes mij soms rijkelijk braaf, maar de kinderen worden zo overvoerd met moraliserende verhaaltjes, dat ze dat eenvoudig langs hun koude kleren laten afglijden en er minder last van hebben dan wij ouders. Wat strenger op de zuiverheid van taal en stijl letten, lijkt me voor den schrijver geen overbodige raad.

„Phiel ten Berge, haar klas en haar krant’’, door H. Wolffenbuttel—van Rooyen, voor meisjes van 11—14 jaar, staat op een heel wat hoger plan dan de beide vorige boeken. Een aardig, ongewoon gegeven; de totale omkeer in Phiel, doordat ze een bril krijgt. We genieten mee van de heldere kleuren, de scherpe omtrekken van alles om haar heen, waar vroeger altijd mist en vaagheid was» De vreugde van Phiel om al dat voor ons gewone of leren wij het nu ook pas goed zien? maakt warm van binnen. „Eigenaardige manier van schrijven”, zei een van de oudere kinderen, toen ze er een paar hoofdstukjes van gelezen had. „Zomers—Vermeerstijl”, antwoordde prompt en raak de jongste; „’t is weer meer wat het kind denkt, dan wat ze doet; maar hier is ’t niet hinderlijk”.

Voor oudere meisjes verscheen „Job en haar bazen" door G. Betlem.

Juister titel zou zijn Job en Timmy, want ’t hele boek draait om de verloving van die twee. Timmy’s gedaanteverwisseling van slappeling tot flinken kerel is wel wat erg onwaarschijnlijk getekend en de meisjes en jonge vrouwen zijn wel hyper-„modern” er is gelukkig ook nog moderne jeugd, die weigert slaafs mee te doen aan de mode van sigaret en lippenstift —, maar overigens heeft het boek wel aardige momenten en is niet minder maar ook niet meer dan de meeste „boeken voor oudere meisjes”.

Voor oudere jongens schreef A. D. Hildebrand „De opschepper van de 3e klas”.

Misschien zullen jongens tot 14 jaar dit verhaal van den oneerlijken snoependen slappeling, die door

het voorbeeld van den eerlijken, eenvoudigen, Binken jongen wordt bekeerd, waarbij het bijna verdrinken een handje helpt, nog met plezier gelezen, m'aar ik vind het eenvoudig een belediging om dit zoete verhaal over een oudbakken gegeven lectuur voor oudere jongens te noemen. Is deze Hildebrand dezelfde als de schrijver van Bolke, de beer? Laat hij zich dan toch alsjeblieft bij z’n gezellige berenfamilie houden!

Prijzen van deze vacantielectuur? De beide laatste boeken kosten ƒ1.20 ing., ƒ1.95 geb.; de beide eerste ƒ I. ing., ƒ 1.60 geb. en Phiel ten Berge f 1.— ing., ƒ 1.35 geb. H. B.—S.

VERTALINGEN EN ANDERE NIEUWE UITGAVEN

Süss de Jood, door Lion Peuchtwanger. Vertaald door Victor E. van Vriesland. Uitg. Arbeiderspers, A’dam. 1939. 568 blz. Geb. ƒ 1.90.

Over de inhoud van dit prachtige boek behoeven we niets te zeggen. Toen „Tijd en Taak” nog de „Blijde Wereld” heette, werd er o.a. van getuigd: „dat de betekenis torenhoog uitgaat boven het historische, en ook boven het psychologische; dat het iets gegrepen heeft van het eeuwig-menselijkgoddelijke Het voert door benauwenis en marteling heen, en laat de mogelijkheid van verlossing als heilig licht door alle ellende heen stralen.” Nu is het eindelijk vertaald en dat de Arbeiderspers kans heeft gezien, het zo keurig en zo goedkoop uit te geven, daarvoor verdient ze een pluim op de hoed. Hulde!

Wie de roman liever in het oorspronkelijk Duits leest, vindt het in nieuwe uitgave in de Porumbücher, ing. ƒ 1.25. H. B.—S.

De Geschiedenis van het geslacht Bjorndal, door Trygve Gulbranssen. Zuid-hollandse Uitg. Mij., Den Haag.

Als 50e uitgave van de bekende Cultuurserie brengt de Zuidhollandse Uitgeversmaatschappij de bekende trilogie van Gulbranssen; „En eeuwig zingen de bosschen”, ~Winden waaien om de rotsen” en „De weg tot elkander”, in één band. ’t Getal 50 schijnt tegenwoordig onvermijdelijk de behoefte aan jubileren te wekken; alzo werd deze 50ste uitgave een jubileum-uitgave, wat aan de inhoud van het boek, waaraan reeds vroeger in ons blad volop aandacht werd geschonken, niets toe of afdoet, maar wat uitsluitend in het uiterlijk tot uitdrukking komt; een prachtige donkerblauw leren band, grotendeels met de hand vervaardigd, mooi papier en de bekende illustraties van Anton Pieck, waarlijk een feestelijk boek, dat „staat” in je boekenkast. Of het makkelijk te hanteren is, dus prettig leest, is een andere vraag, maar bij een jubileum vragen we niet, genieten alleen van het schoons, dat geboden wordt. H. B.—S

Zwerven door Drenthe, het land der hunebedden. Samengesteld door drs. Pop. 1. Brouwer. Uitg. Van Gorcum & Comp. N.V. te Assen.

Dit boekje, uitgegeven in samenwerking met A.N.W.B. en N.J.H.C. en waaraan vele deskundigen hebben meegewerkt, wil opwekken tot een bezoek aan Drente. Artikeltjes o.a. over de natuur, de boerderijen, de dorpsgemeenschap, de bodem, gedichtjes in de streektaal, foto’s, tekeningetjes, 17 rijwieltochten met beschrijving van de route, plaatsbeschrijvingen en tot slot een kaart met rijwielpaden en paddestoelen van de A.N.W.8., dat alles en nog meer bergt dit handige boekje, dat zeker door trekkers zeer gewaardeerd zal worden. H. B.—S.

Geestelijke Weerbaarheid, dr. A. M. Meerloo. Uitg. Servire, Den Haag. Prijs ƒ 0.95.

~Een bijdrage tot de psychologie van menselijk worstelen” heet het in de ondertitel. Do psychiater bespreekt eerst wat psychisch letsel Is, om dan verschillende vormen van psychisch verweer kort aan te geven, daaronder ook allerlei vluchthoudingen. Het laatste hoofdstuk helpt ons om op positieve wijze de weerbaarheid der ziel te verhogen allerlei korte paragraafjes, naar mijn smaak wat te kort en ook wel eens te vluchtig, openen hier onze ogen voor de innerlijk opbouwende kracht. „De cultuur in den mens kan slechts in vrijheid gedijen; iedere uiterlijke dwang dringt terug naar primitieve reacties, al zal de mens op den duur ook daar een productief vrij antwoord op leren geven.” Deze zin is dunkt mij de hoofdovertuiging, die het boekje aannemelijk wil maken. W-