Boogvenster

o zachte glans, getemperd stralen der uren op het werk gericht, de dag met rijzen en met dalen zegent mij met zijn wisslend licht.

dat kleurt het nederig gerei, het tafelvlak, de effen wanden glijdend het perkament voorbij en ’t ingehouden werk der handen.

Achter het raam de fonkeling van hoven, bosch en ploegland buiten; de horizon in zuiv’re ring getrokken komt mijn rijk omsluiten.

IDA G. M. GERHARDT

Luther en wij

p het einde der vorige maand is de tradi- tionele Lutherherdenking weer alom in ons land gevierd blijkens de vele courantenverslagen, die mij er van onder de ogen kwamen, zowel in kerkdiensten als op lezingavonden. Ongetwijfeld zullen velen zich gesterkt hebben gevoeld in eigen strijd door zich aldus opnieuw voor de geest te roepen, de moedige strijd van dien grote naar de geest in zijn tijd.

Juist op dit punt echter, ligt m.i. de wezenlijke begrensdheid van de meeste dezer herdenkingen: ze verzuimen n.l. om bewust de positie van het christendom in Luthers dagen en in onze tijd te vergelijken, waardoor ze enerzijds Luthers hervormingsdaad tegen een veel wijder geestelijke achtergrond zouden leren zien en anderzijds hem méér critisch en minder traditioneel-verheerlijkend zouden durven beoordelen.

Wat de positie van het christendom in de 16e of in de 20ste eeuw betreft het ontzaglijke verschil springt direct in het oog; tóen: de strijd tegen het verbasterde christendom uit liefde tot het wezenlijke christendom; thans: de aanval op het hart zelf van het Evangelie gericht, niet het minst in het land, waar eenmaal Luther streed.

Dit dringt ons tot de vraag; welke momenten in Luthers geloofsstrijd zijn voor onze eigen geloofspositie nog steeds van wezenlijk belang en welke andere roepen sterker dan tevoren onze critiek op?

Twee momenten zijn m.i. juist voor eigen geloofspositie van een intenser gewicht geworden dan Luther ooit had kunnen dromen.

Allereerst het vraagstuk van de schuld. Luther heeft hartstochtelijk-ernstig gestreden om gewetensvrede; de goede werken, het gemiddelde levenspeil van de kerk van zijn dagen kon hem innerlijk niet bevredigen, totdat hij ervaart: God vergeeft en uit die vergeving mag ik nu voortaan leven. Wat dit moment in Luthers geloofsstrijd ons thans vooral zegt? Dit: iedere beweging, de kerk, het socialisme, staat op de een of andere wijze schuldig, zo goed als de mensen ieder voor zich; en het zuiverst en innerlijk krachtigst is nu juist die maaschappelijke beweging en die mens, die niet heenleeft over de schuldvraag, doch in deemoed eigen schuld tracht te peilen en van hieruit zich innerlijk vernieuwt. Diep zijn we ook in ónze kringen geschokt door het verraad van Rusland, maar tegelijk beleven we het hoe die veel gesmade kerk en ze heeft het verdiend! het eerlijkst en diepst van alle maatschappelijke krachten haar schuld begint te erkennen en eindelijk werkelijk gaat leven en denken vanuit de... vergeving. Zou met name de oecumeense beweging in onze dagen misschien toch een dimensie dieper denken dan socialisme en democratie?

Het tweede moment in Luther’s Strijd, dat me

voor onze eigen geloofspositie van beslissend belang lijkt, is de profetische geest die hem bezielde tot de strijd. Vele enkelingen en groepen geven zich in deze wereld uit voor profeten. Maar Luther doet ons een maatstaf aan de hand om beter te kunnen onderscheiden tussen de ware en de valse profeten; Luther werd nl. eerst een profeet nadat en omdat hij door eigen schuld was heengegaan; zijn profetische strijd was de strijd om alles ondergeschikt te maken aan Gods universele gewetenseisen en dat moest hem wel lijnrecht tegenover de kerk brengen, die precies het omgekeerde deed. We kunnen het ook zeggen met de woorden, die onlangs prof. Paul Tillich schreef; een valse profeet bindt God aan een bepaalde natie, haar macht en geluk, terwijl omgekeerd de ware profeet de natie aan God bindt, aan Zijn universele gewetenseisen van gerechtigheid en waarheid, van vrede en broederschap. Maar, al zijn wij geneigd hierbij inderdaad met prof. Tillich niet meer te denken aan Luthers strijd tegen het valse profetisme van het roomse kerkisme van zijn dagen, doch aan onze eigen strijd tegen het valse nationalisme van eigen tijd, laten we niet vergeten dat hier altijd de ergste vijanden in eigen boezem op de loer liggen, omdat bewustzijnsverenging en zelfoverschatting het socialisme reeds zo vaak verleid hebben tot het stellen van de fcZassewaarheid als enige waarheid en van de eigen partij als hoogste levensbelang. Het reZifirieMS-socialisme heeft juist hier een bijzondere taak naast allerlei tot nieuw profetisch besef ontwakende kerkelijke groepen, die niet alleen protesteren tegen oorlog en kapitalisme, maar die ook het groepsfarizeïsme veroordelen als een der diepste wortels van het huidige nationalisme.

Naast deze twee momenten uit Luthers geloofsstrijd, die voor onze positie van een nog onnoemelijk intenser gewicht zijn geworden, staat echter een derde moment, dat ons practisch tot een aan die van Luther tegengestelde houding voert: Luther’s strijd tegen de symbolen van zijn kerk. Tal van kerkelijke symbolen heeft de Hervorming op voetspoor van Luther —■ en van Calvijn afgeschaft, omdat die symbolen in het gebruik innerlijk hol waren geworden en het godsdienstige leven vermechaniseerden. Wij zouden nu, om te beginnen, kunnen opmerken, dat onze strijd niet langer tegen kerkelijke, doch tegen politieke symbolen gaat: het hakenkruis, bloed en bodem. Maar daarachter wacht een andere strijd, die wezenlijk dezelfde strijd is, doch slechts van de andere kant bezien: de strijd om de van alle kerkelijk, ja religieus begrip vervreemde massa’s terug te winnen voor het Evangelie. Hoe kan dat? Stellig moeten we dan antwoorden: allereerst doordat de kerk de waarheid in de strijd der arbeiders erkent. Maar daarmee zijn we er niet, want de moderne onkerkelijke massa wint men niet door een preek, ook niet door die van een roden dominee. We zijn er persoonlijk diep van doordrongen, dat vanuit het hart van de protestantse eredienst zelf, een nieuwe sym-

bool-kracht zal moeten worden geboren, die krachtens haar eenvoud, die tegelijk diepte betekent, de massaziei opnieuw aan het oude Evangelie zal kunnen binden. Allerlei kerkelijke groepen zijn zich bewust van de ontzaglijke taak die hier wenkt; de liturgische beweging is er een aanwijzing van; dat dit tegelijk critiek betekent op het drastische ingrijpen der Hervorming spreekt wel vanzelf; men leze eens het merkwaardige boekje van prof. Wensinck: de Ned. Herv. kerk en de gemeente van Christus.

Dat men ook op dit punt in kerkelijke kring een zware taak beseft, valt toe te juichen. Maar alleen vraagt men zich af, of allerlei pioniers op dit terrein zich wel voldoende bewust zijn, dat men een nieuwe vereringsgemeenschap niet maakt, niet construeert, doch dat deze alleen de vrucht kan zijn vaii een proces van langdurige innerlijke zuivering, van veel ontbering misschien, in elk geval van dieper religieuze verbondenheid dan ons armzalige wereldeel op dit ogenblik kent. En zouden in onze maatschappij, die schreeuwt van het onrecht, de priester en de profeet zich wel ooit laten scheiden! We mogen het terecht betreuren dat de Hervorming niet wat voorzichtiger is geweest met het afschaffen van allerlei wezenlijke christelijke symbolen, een volgend geslacht zou het wel eens diep kunnen betreuren wanneer thans de kerk niet in deemoed dood-voorzichtig is met het invoeren van kunstmatige vernieuwingen, waarbij men het gewijde verwart met het heilige!

P. SMITS.

VERSCHENEN:

J. H. Scheps: Om het recht va?i den Wijden Aether, de aanslag ob de Vrljd.-Radio-omroep nader besproken. Ultg. „Op Korte Golf” Den Bolder, 114 biz. 25 et. Scheps kan voor zijn pleidooi: dat aan de Vrijdenkers onrecht is gedaan, dat hersteld moet worden, onze instemming krijgen, en graag. Maar 114 bladz. alleen daarover is een wanverhouding; daarmee dwingt men niemand tot lezen.

J. H Prancois: De Diensweigeringswet, haar toepassing en gevolgen. Uitg. „De Nieuwe Koers” Rotterdam 20 blz. 10 ct. Men vindt hier de artikelen der wet met de nodige toelichtingen voor de praktijk, b.v. een model van een verzoekschrift, waarmee een gewetensbezwaarde zich tot den minister kan richten. Men onthoude, eventueel beware dit handleidinkje.

Veertig jaren het Leidse Volkshuis. Een bescheiden boekje, dat vertelt van veertig jaren onbaatzuchtig en toegewijd ontwikkelings-, beschavingswerk. De voorzitter prof. Van Oven zegt kort iets over doel en geest van het werk, mei. E. C. Knappert vertelt over „Het begin” en ook nog wel over iets meer; Meia Kaas—Albarda en Hermien van der Heide dragen korte persoonlijke herinneringen bij.

Alg. Ned. Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie (Van Gorcum Co., Assen) brengt een Octobernummer voornamelijk gewijd aan de wijsbegeerte van den Godsdienst, met artikelen van prof. Van Holk, prof. Aalders, prof. Bellon en dr. J. D. Bierens de Haan. Prijs van dit nummer van 64 bladz. ƒ 1.50.

Het Kouter. (Van Loghum Slaterus, Arnhem), brengt een dubbelnummer gewijd aan „De huidige situatie van Europa”. (ICO blz.). Bijdragen van F. Minderaa. prof. Duyvendak, prof. Van Hoik, R. P. Beerling, Paul Tillich, dr. W. Banning, mr. R. Baelde, mr. W. Verkade.

Rectificatie

In het gedicht van Jan W. Jacobs in ons nummer van 4 November is tot onze spijt op de drukkerij na de correctie ') een nieuwe fout geslopen, die de zin onbegrijpelijk maakt. Regel 6 moet luiden: „en streelde de lijven, die kogel en bijl”. Het nummer van vorige week is er wat de correctie van enkele verlate stukken betreft, wel heel slecht afgekomen. De meest hinderlijke fouten worden hier nog even verbeterd. Het betreft het artikel van mevr. Kalma en het stukje over de Willibrordherdenking. In de laatste regel van het bijbelgedeelte, dat mevr. Kalma aanhaalt, moet de plaatsnaam luiden: Cesarea, terwijl de held te paard (10de regel van onderen, 2e kolom) hautain (d.i. uit de hoogte) was.

In het stukje over de Willibrord-herdenkmg is het meest hinderlijk de verminking van de versregel van mevr. Roland Holst, die moet zijn: Gezegend hij, die tot het offer schrijdt

■) Noot van den zetter: De arme zetter krijgt natuurlijk weer de schuld.