WINTER

STRIJD OM HET BESTAAN

Uit de Kerkelijke Wereld

De intellectuelen en de kerk

Ziehier één van de vele problemen, waar de kerkelijke leiders van alle richtingen zich mee bezig moeten houden. Onopgelost is het tot nu toe, omdat een klare voorstelling van het intellectuelendom in al zijn aspecten niet aanwezig is, en bovendien de plaats van den intellectueel in ons maatschappelijk leven nog alles behalve vast staat.

Uiteraard zit men niet stil. De Oud Leden Organisatie van de Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond heeft een voortreffelijk werk gedaan, door haar leden, allen intellectuelen dus, te vragen, hoe zij tegenover de Kerk stonden. De resultaten van deze enquête heeft Ir. K. Kooy in de „Berichten” van 16 Febr. j.l. neergelegd, en ze zijn belangwekkend genoeg, om hier te vermelden.

Wij gaan het cijfermateriaal voorbij. Alleen zij medegedeeld, dat de enquête een overzicht geeft van de antwoorden van 153 leden, waarvan meer dan de helft mannen. Bovendien moet vermeld worden, dat de antwoorden van predikant-leden, die immers ambtshalve een bijzondere kerkelijke belangstelling hebben, niet mede zijn verwerkt.

Allereerst blijkt, dat een groot percentage (40 %) tot de Remonstrantse Kerk behoort, wat de eigenaardige positie van dit kleine vrijzinnige kerkgenootschap duidelijk demonstreert. Vervolgens, dat van de Doopsgezinde leden 88 % opgaven, tot hun gemeente te zijn toegetreden door traditie. Dit getal is aanmerkelijk hoger dan bij Hervormden en Remonstranten. En hun innerlijke houding tegenover de Kerk? Slechts 40 % blijkt geregeld naar de kerk te gaan, en bovendien nog 16 % tamelijk geregeld. Slechts 30 % neemt actief deel aan enig kerkelijk werk.

De onkerksheid, zo gaat het verslag verder, blijkt overigens niet zozeer uit het vrij lage percentage voor geregeld kerkbezoek, als wel uit de motivering voor het niet naar de kerk gaan. Voor velen moet de zondag besteed worden aan uitrusten, aan het gezin, aan de sport of aan familiebezoek. Van het denkbeeld om het gezinsleven, de ontspanning en het familieleven zo te regelen, dat de Zondagse kerkdienst daar een vaste plaats in heeft, is bij velen blijkbaar nooit sprake geweest. Dat men door de kerkdienst een weldadige Zondagsrust deelachtig kan worden, vermoeden velen, van het

dagelijks werk vermoeiden, blijkbaar niet. Niet principiële bezwaren, maar de hele instelling van het moderne leven en van de moderne mens, waarbij met de kerk niet gerekend wordt, verhinderen de kerkgang en het medeleven in de kerk.

Met deze laatste opmerking wordt o.i. de kern van het probleem geraakt. Maar dan moeten wij het woord modern ook nemen in zijn eigenlijke zin: niet meer gebonden door innerlijk aanvaard ui ter lijk gezag, maar vrij beslissend en daardoor spoedig losgeslagen. Het is duidelijk, dat het kerkeiijke leven, dat een vóór-moderne traditie meedraagt (ook al geldt het vrijzinnigen) steeds elementen zal behouden, die de intellectuelen, immers typisch producten van de „moderne” tijd, niet liggen. De vraag rest nu, wie zich herzien moet, de intellectueel of de kerk. Het antwoord daarop zal een geloofsantwoord zijn.

Zending en Oorlog

In „Rondom ons arbeidsveld”, een uitgave van het Zendingsbureau te Oegstgeest, schrijft (Prof. Dr.) H. K(raemer) over de internationale toestand van de zending. Uit zijn interessant artikel neem ik het volgende over, dat een indruk geeft van de geestesgesteldheid van protestants-christelijke leiders, die zich verantwoordelijk weten voor de zending. Het blijkt, hoe dit internationaal samenwerken voor een gemeenschappelijk doel de felle nationale tegenstellingen trotseert, en het geeft een vingerwijzing voor de noodzakelijke geestelijke fundering van elk werkzaam internationalisme. „Ook op dit gebied moet, zoals bij vele andere dingen, vastgesteld worden, dat het huidige oorlogsgewricht zeer verschilt van dat tussen 1914 en 1918. In internationale zendingskringen was men innerlijk reeds voorbereid op de eventualiteit van de oorlog. Toen in Juli van het vorig jaar de leden van de Internationale Zendingsraad (de top-organisatie) op het kasteel Hemmen bijeen waren, wijdde men ook zijn aandacht aan de maatregelen, die genomen moesten worden in geval dat de oorlog zou uitbreken. De Internationale Zendingsraad heeft zich dan ook van het ogenblik af, dat de oorlog tot uitbarsting kwam, waarlijk oecumenisch en internationaal betoond. Een groot deel van haar werk en haar aandacht werd onmiddellijk geconcentreerd op de grote vraag, hoe men het

wijdvertakte zendingswerk over de gehele wereld zo intact mogelijk zou kunnen voortzetten. Dat was vooral belangrijk in verband met het lot van verschillende Duitse zendingen in Britse en Franse koloniën en mandaatgebieden. Ofschoon het optreden dezer mogendheden van de aanvang af veei bezonnener en milder is geweest dan in de vorige wereldoorlog, was het bij het uitbreken van de oorlog toch onvermijdelijk, dat op vele zendingsvelden de Duitse zendelingen eerst werden geïnterneerd. Hun vrouwen en kinderen zijn bijna overal vrij gebleven. Het is echter aan de Internationale Zendingsraad gelukt, om met de Britse autoriteiten te Londen tot het vaststellen van een bepaalde, zeer humane gedragslijn te komen. Die gedragslijn houdt in, dat overal de Duitse zendeiingen weer zuUen worden vrijgelaten en de volle gelegenheid zullen hebben om hun werk te doen, mits zij de belofte doen, zich in woord en daad van politieke actie te onthouden. Men heeft zulk een gedragslijn ook aangenomen voor zulk een groot land als Brits-Indië, waar de regeling van dergelijke zaken verre van eenvoudig is.

De grote moeilijkheid van de Duitse zendingen is op het ogenblik natuurlijk, dat zij vanuit haar eigen iand vrijwel geen ondersteuningen meer krijgen. Vooral in Scandinavië en in Amerika worden daarom thans pogingen in het werk gesteld, om de financiële verplichtingen voor de Duitse zendingsgebieden althans tijdelijk over te nemen.

Het zij mij vergund, hier een treffend bewijs van deze Christelijke saamhorigheid in oorlogstijd mede te delen. Kort geleden ontmoette ik Dr. W. Paton, den secretaris van de Internationale Zendingsraad, en deze vroeg mij het volgende: „Kunt gij me ook zeggen, hoe ik het beste op het ogenbiik £ 261, die ter mijner beschikking staan, kan besteden? Ik heb n.1., zonder dat er om gevraagd is, dus heel spontaan, van verschillende Christenen in Engeland geld toegezonden gekregen, hetwelk zij speciaal bestemd wilden zien voor Duitse zendelingen, die in nood verkeren.”

Noodlottige kortsluiting

Een van de meest beklemmende problemen, die zich bij de lectuur van eindeloze reeksen kerkelijke resoluties, boodschappen enz. voordoen, is dat van de verhouding van beginsel en macht. Het Geneefse Oecumenische Bureau