Tour de Hollande

Uit het journaal van een predikant, tiaandagmorgen, tweede week na Pasen. Heel vroeg op. Vandaag gaan bijna 1000 dominé’s op reis. Ik wil niet missen. Vooral niet, omdat de Nederlandse Spoorwegen je individueel behandelen, maar laten betalen, alsof je in gezelschap reist. Dat halveert de reiskosten. Het zou eenvoudig roekeloos zijn, daar géén gebruik van te maken.

Op reis. Trein boordevol soldaten. Zij gedragen zich als de handelsreizigers: familiair. Mijn koffertje met nacht- en daggereedschap blijft dicht. Het daggereedschap bestaat uit boeken en tijdschriften. Zal een intellectueel zich de kans om letters op te slorpen laten ontgaan? Neen. als hij zijn plicht, ja, als hij zijn zin doet.

Tegenover mij zit een heer. Hij heeft een boek open. Dik, dus Duits. Hij is op bladzijde drie. Hij blijft op bladzijde drie. Later ontmoet ik hem op een der vergaderingen. Het was een collega.

Ik diezel naar Utrecht. Ik griezel nog steeds van de snelheid. Ik word dus steeds meer plattelander. Waar de Dom hoog rijst, stap ik uit. Ik start voor de éérste vergadering: die van de Bond van Nederlandse Predikanten. Van de vakvereniging zo gezegd, maar ik zeg dat niet hardop. Deze Bond, zo dient de buitenstaander te weten, is noch modern, noch confessioneel georganiseerd. Hij staat op zichzelf. Hij vecht tegen kerkvoogden en tegen de Sjmode. Hij wü de Kerk dienen, door op te komen voor een goede behandeling der predikanten, moreel en financieel. Toch eist hij nu geen verhoging van tractement, nu het leven duurder wordt, maar hij vraagt slechts, dat de weduwen niet in het gedrang komen. Kortom, de Bond is een klasse apart, en de voorzitter zei in zijn openingswoord, dat in de wijze, waarop de Bond de zaak aanpakt, een voorbeeld ligt voor de gehele christelijk sociale actie

Op die vergadering zijn harde woorden gesproken tegen de instelling van het veldpredikantschap. Het werd door sommigen niet verenigbaar geacht met de huidige opvatting der Kerk. Nog harder is gesproken over die predi-

kanten, die geen gebruik hebben gemaakt van hun vrijstelling van de dienstplicht, en nu als

reserve-kapitein of dito-overste troepen commanderen, of stationscommandant zijn en hun gemeente zonder herder of leraar achterlaten.

Van richtingstrijd was niets te bekennen. Schaap en bok zaten in één hok. Dat hok was de Tuschinsky-aehtige dinerzaal van het Jaarbeursrestaurant. Wij kregen allemaal een kopje thee en voor de liefhebbers was er een sigaar. Maar er is dan ook geen stakingskas. Na ruim twee uur waren alle formaliteiten vervuld, alle kwesties besproken, alle vacatures aangevuld. Inderdaad: een vakvereniging, enig in zijn soort.

De orthodoxe predikanten bleven in Utrecht. Hun wachtte een theologisch bacchanaal. Niemand minder dan Z.E. oud-minister en Tweede Kamerlid Prof. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine heeft over „Kerk en Politiek als practisch probleem” gesproken. Mogen wij het uitvoerige verslag geloven, dan heeft hij verklaard, dat hij, bij het zuiverstellen van het probleem, een conflict tussen overheid en kerk wel haast uitgesloten acht. Want er is altijd overleg mogelijk. Maar dat onder de gegeven omstandigheden in Nederland de kerk tegen de staat zou moeten opkomen, acht hij een louter academische kwestie. In het debat hebben echter sommigen verklaard, dat zij daarover niet zo gerust waren. Terecht.

Andere brandende problemen werden in Utrecht aan de orde gesteld: de kwestie van de hervorming der liturgie en de vraag naar de eenheid der kerken. Ooggetuigen hebben verklaard, dat het debaters met een stichtelijk woord waren, die bijzondere instemming oogstten.

Dinsdagmiddag. Amsterdam. Cultuurcentrum. Twee dagen vol vergaderingen en afspraken wachten. Begeleid door eterijen van allerlei aard.

Eén uur: de vergadering van Vrijzinnige Hervormde predikanten. Onder ons dus. In Parkzicht, dat precies bij dominé’s past: noch gewild modern, noch opvallend-gedistingeerd.

De lezing over „Christendom en oorlog” was actueel. De spreker, een georganiseerde liberaal (zeldzaam verschijnsel onder predikanten) behandelde het vraagstuk. Zijn conclusie was: landsverdediging aanvaarden, want het gaat om hoge goederen; ook al is oorlog zonde. Kenmerkend voor het debat was, dat de gemoederen niet verhit werden. Wie bijvielen of opponeerden, allen stonden in zekere zin onder het probleem. Er was geen ketterjagerij. Wel een eerlijk pogen, elkaar te begrijpen. De voortreffelijke leiding van den voorzitter was hieraan niet vreemd. Maar ook het feit, dat hier een onderwerp aan de orde was, dat geen overbelasting betekende van de zwakke wetenschappelijke fundamenten, waarop de overtuiging van de meesten onzer rust. Zo was het mij althans.

Half vijf. Stadhuis van Amsterdam. Verborgen aan een gracht, achter een poort. Imponerend marmer ontving ons. Nog imponerender waren de wit-behandschoende dienaren. De groepen stroomden binnen. Straks zou het samentreffen plaats vinden tussen theologie en overheid. In de raadszaal van onze hoofdstad. Wij mengen ons onder elkaar. Wij waren remonstrant noch doopsgezind, man noch vrouw, wij waren één schare moderne theologen, toen een bode riep: ruimte voor Burgemeester en Wethouders. Wij, persoonlijkheden bij uitstek, werden door die ene roep een zwart-bonte massa. Wij wachtten.

De Burgemeester schrijdt binnen. Hij heeft het meer gedaan. Achter hem komen drie Wethouders en den Secretaris. Twee wethouders gaan naast hem staan. Zij staan te staan. Zij zijn als Boaz en Jachin, de hoofdzuilen van de oude tempel.

De Burgemeester spreekt. Hij is verheugd, dat wij voor onze 75ste vergadering Amsterdam hebben uitgekozen, om samen te komen. Hij duidt op de democratische vrijheden, die wij bezitten. Hij schetst de betekenis van het Christendom met woorden, die vrijzinnigen kunnen aanvaarden, terwijl zij nochtans zijn gereformeerde overtuiging geen schade berokkenen. Voorwaar, de rede van een magistraat!

Onze Voorzitter antwoordt. Hij wendt de

steven van het christelijke naar het wetenschappelijke. Doet grote figuren uit het verleden voor ons leven. Hij dankt den Burgemeester. Handgeschud. De witte handschoenen geven grote koppen, kleine glaasjes, iets zoets en iets zouts. Wij zijn allemaal blij, dat wij aanwezig zijn.

Zeven uur. Moderne theologen zoeken geen kerkgebouw. Zij zoeken Krasnapolsky. Zij komen samen in de zaal, die gerestaureerd werd enige jaren geleden, toen staal met rood en blauw modern waren. Wij ontmoeten elkaar allemaal. Wij denken: wat is die oud, mager, dik geworden. Wij schrapen in onze vermoeide hersens naar namen, die wij zouden moeten weten. Wij zijn blij en weemoedig tegelijk.

De Voorzitter, prof. dr. G. A. v. d. Bergh van Eysinga opent. Hoge gasten zijn aanwezig, want het is de 75ste keer. dat wij samenkomen. De moderne theologie is nog lang niet dood! Echter, als het felicitatie-telegram van de orthodoxe collega’s uit Utrecht wordt voorgelezen, zijn wij oprecht blij; wij applaudiseren zonder beleefdheidsfrase. Doorwerking van het oecumenisch bewustzijn?

Twee redevoeringen volgen. Prof. Lindeboom beperkt zich tot een historisch overzicht van de onderwerpen ter Moderne Vergadering gedurende 25 jaar. Zijn betoog is desondanks boeiend. Prof. v. d. Bergh van Eysinga spreekt over het waarheidsbegrip der moderne theologie. Daarmee werden wij geleid tot het hart der kwestie, die „rechts” en ~links” gescheiden houdt. De filosofie van Hegel speelt daarbij een grote rol.

Hem mogen wij niet voorbijgaan zegt spreker. Jammer, dat hij tevens een Hegelkenner citeert, die vaststelt, dat ~van alle schrijvers over Hegel stellig maar weinigen in staat zijn, één bladzijde uit diens werken van A tot Z te verklaren”. Dat ontmoedigt.

Half tien. In de wintertuin van Kras. Toespraken tot het moderamen van de Moderne Vergadering. Allen bedoelen iets vriendelijks. Maar wij luisteren niet allen; wij laten ons neer, want het is het eind van de dag.

Woensdagmorgen. Drie referaten voor de boeg. Ze mogen maar een half uur duren. Maar als het over waarheid gaat, wie kan dan met weinig woorden volstaan? De lezingen zijn van erkende geleerden, en ze vervullen ons met eerbied. Bij de discussie zijn wij blij, dat dr. G. Horreus de Haas opstaat. Hij vernietigt zijn tegenstander op onbloedige wijze, elegant, afdoende. Zijn ogen twinkelen daarbij. Tenslotte blijft het slachtoffer toch nog leven. Ook andere discussiëren. Het zijn belangrijke onderwerpen, en het zijn belangrijke opmerkingen. Maar ze maken moe. Wij beseffen: dit is niet meer de manier, waarop heden theologen kunnen samenkomen. Dit is een tournooi, geen gesprek. Oorspronkelijk, 75 jaar geleden, zullen het demonstraties van een zelfbewuste theologische richting zijn geweest, thans zijn het samenkomsten van geïnteresseerden.

Toen de laatste spreker begon, was de zaal niet vol meer. Vele predikanten wilden vóór hun terugreis nog iets kopen voor vrouw en kinderen. Het waarheidsprobleem in de ethiek werd daaraan opgeofferd.

Elf uur. Thuis. Suf van de theologie. Zalig moe. Kopje thee. Vraag: hoe was het? Antwoord: volgend jaar ga ik wéér. En ik meende het ook. L. H. RUITENBERG.

negatieve, besluiteloze, laffe zelfzucht, het West-Europese Christendom als geheel van een ~laaghartige misdaad” en alle leden van de Volkenbond, op Abessinië na, van „begeerlijkheid” of „lafheid” (zij hebben het voor het kiezen) terwijl de houding der Amerikanen alleen maar ~tamelijk bedillerig en onhandelbaar is”. De critiek van de laatste tien jaar op de internationale politiek wordt eentonig door het voortdurend uitvaren tegen een werkelijkheid, die maar steeds weigert zich te voegen naar utopische recepten.

Carr noemt dan Eden als de man die een beter begrip heeft van de toestand. „Het is door en door kinderachtig zich te verbeeelden dat wij in een Europese crisis verzeild zijn, die zal voorbij trekken zoals zij gekomen is. Wij bevinden ons midden in een mensheidscrisis over de ganse wereld. Wij leven in een van die grote geschiedkundige perioden, die om haar verantwoordelijkheden en om haar gevolgen ontzag inboezemen. Geweldige krachten zijn losgebroken, orkaankrachten”. Carr meent dat én Zimmern én Toynbee de bal misslaan, dat wij noch door domheid noch door boosheid in de ellende van het ogenblik gekomen zijn. En helemaal ongelijk heeft een ander hooggeleerde, die verklaart, dat wij een voorbijgaande periode van regressie, teruggang, doormaken die niet het recht heeft, ons denken al te zeer te beïnvloeden. Hij komt op tegen al te eenvoudige en daardoor oppervlakkige duiding van een zeer ingewikkeld verschijnsel. Voor hem betekent de ineenstorting van het na-oorlogse Utopia, het bankroet van de postulaten, de onbewezen stellingen, waarop het gegrond was. Het zijn de grondslagen van het 19e eeuwse geloof die onder verdenking liggen. Indien de onderstellingen van het 19e eeuwse liberalisme inderdaad onhoudbaar zijn, dan behoeft het ons niet te verbazen, dat het Utopia van na-oorlogse internationale theoretici de werkelijkheid zo weinig heeft beroerd.

E. C. KNAPPERT.

VREUGDE

Water, dat van bergen springt, Leeuwrik, die zijn jubel zingt, Ruischen van der dennen toppen. Ranken wilde rozeknoppen. Plooi in golvend kleed van wind. Eerste schreeuw van doekenkind. Lach, die met den mondhoek speelt. Al dit: afglans, spiegelbeeld.

Vreugde is een opgetild zijn

Naar waar ’s levens luchten mild zijn. Naar waar ’t hart tot diep verstild zijn Is geheeld. H. FEDDER.