Visvangst

voor dr. K. H. Miskotte

Werp nu het net in zee en gij zult vangsten vangen. Zodat de sterkste mazen scheuren in de trek.

Dit noodgetij vol angsten, wonden en gebrek, Doet zelfs de grofste rovers naar het net verlangen.

Wij joegen op elkaar met felle blik en bek. Met onomwonden haat en weggetrokken wangen.

O visser, blijf met macht aan lijn en takel hangen. Grijp snoekbaars bij de kieuw en paling in de nek.

De kuipen lopen vol, de bun en ieder vat Puilt van de vangst. Hoor, hoe de meeuwen krijsen. En overal licht wit de zilverende vis.

Maar nu de luwe zee de veil’ge boeg omspat. Laat u de ongetelde plaatsen wijzen. Hij noodt u aan de dis, die Vis en Visser is.

HA JE SIKKEMA

Fouten en deugden der kerk

Het kan als één der gunstige tekenen van deze tijd worden beschouwd, dat de rechtbank van het publiek geweten gevoelt, niet langer zo eenzijdig te mogen zijn als vroeger, toen ze de schuld van de ellende, waardoor de volken getroffen werden, enkel maar aan bepaalde regeerders of bepaalde partijen toeschreef, maar aan steeds breder kringen daarvoor de verantwoordelijkheid oplegt. En zo is van lieverlede de vraag gerezen, of ook de Christelijke Kerk niet schuldig is aan al de jammer, welke de volken deze zes jaren over elkaar hebben gebracht, zowel als aan het verderf, dat ze. door toe te geven aan hun instincten van wraak en vergelding, thans bezig zijn over zichzelf te brengen.

De Rooms Katholieke Kerk moet, naar ik meen, deze vraag beantwoorden met een kort en krachtig „neen!” Zij kan erkennen. dat vele van haar leken en ook van haar voorgangers in de loop der tijden in velerlei zonden en dwalingen zijn vervallen, maar de Kerk-zelve is, dank zij de leiding des Heiligen Geestes toch altijd op de goede weg gebleven en heeft zich niets te verwijten.

Maar in de Protestantse Kerken zijn de laatste jaren gaandeweg meer stemmen opgegaan, die zich afvroegen, of er hier toch ook geen groot tekort bestond aan de zijde der Kerk, en of er in het scheepje van Petrus misschien niet vrij spoedig een lekje ontstaan kon zijn, dat, al groter en groter geworden, op het laatst geleid had tot déze wereldschipbreuk. Eerst hoorde men die stemmen enkel maar van de buitenwacht, straks verhieven ze zich ook van

de zijde van hen, die toch haar trouwe vrienden waren, en eindelijk is het zover gekomen, dat ook de Kerk-zelve, bij monde van de Synode der Ned. Herv. Kerk, erkend heeft, dat ook zij zich heeft te „bekeren”, en dat ook zij een zware schuld op zich geladen heeft. En sinds die tijd is de boetebetoning in die Kerk aan de orde van den dag, en is zelfs tot een mode-artikel geworden, zodat er thans maar weinige preken worden gehouden, waarin niet (tegelijk met de jonge meisjes, die zich te veel met de Canadezen ophouden), ook niet de Kerk op het zondaarsbankje wordt gezet, En als de kerkbezoekers dan, achter hun kopje koffie zitten, dan verheugen ze zich, dat ze zo’n dapperen yoorganger hebben, want hij heeft toch van morgen maar ronduit gezegd, dat ook de Kerk schuldig is!

Er is bij dit alles echter nog één punt, dat, helaas nog onopgehelderd blijft. Immers een „moderne heiden”, die toevallig eens zulk een „mea maxima culpa” aanhoorde, zou niet kunnen nalaten met verwondering zichzelf af te vragen: Mijn hemei, wat is er toch aan de hand? Wat heeft deze Kerk, die zich zo, over haar zonden weeklagend, op de borst slaat, dan toch voor verkeerds gedaan, of wat is het goede, dat zij heeft nagelaten?

Zijn de preken, die ze gehouden heeft, niet lang genoeg, of niet kort genoeg, of niet ernstig genoeg geweest?

Heeft zij misschien te veel Gezangen, of te veel Psalmen laten zingen? Of heeft zij er misschien spijt van, dat

zij niet genoeg haar best heeft gedaan, om de vrijzinnigen uit te bannen, en te verdraagzaam is geweest tegenover allerlei soort van ketters?

Of betreurt zij wellicht, dat de hengelstokken, waarmee ze Zondags pleegt te collecteren, te lang of te kort zijn geweest, en schrijft ze dtóraan de ellende toe, die de laatste jaren over de wereld gekomen is?

Doch op al deze vragen krijgt men geen antwoord.

Maar het is niet genoeg, om in het algemeen te spreken over zonde en schuld; men moest ook ronduit zeggen, wat er aan gehaperd heeft, en aan welke verzuimen de Kerk zich heeft schuldig gemaakt!

Wel eigenaardig; met dezelfde emphase, waarmee men de schuld der Kerk constateert, schijnt het tegenwoordig in alle christelijke kringen en in heel de religieuze pers mode te zijn geworden haar te roemen om de deugden, welke zij de laatste jaren aan den dag heeft gelegd. Jammer alleen maar, dat men echter ook op dit gebied zo weinig concreets komt te horen, en een nuchtere buitenstaander nog zo moeilijk kan inzien, waarom die deugden, welke zij geopenbaard heeft, de roem zouden verdienen van specifiek christelijke deugden te zijn.

Het is waar: de Kerk is tot enorm veel groter activiteit gekomen. Maar als een grote winkelzaak jarenlang bedrijfsleiders heeft gehad, die „het wel geloofden”, maar nu ineens een energieken kerel treft, die ook zijn filiaalhouders weet te bezielen, dan kan zo’n firma zich daarin verheugen, maar ze kan dat toch kwalijk boeken op de lijst van haar christelijke deugden.

„De Kerk”, zo roept Ds. Buskes in het eerste nummer van het opnieuw verschenen weekblad „Tijd en Taak”, „heeft na 10 Mei 1940 haar mond opengedaan, en woorden gesproken, die ons richting wezen,' en leiding gaven. Zij heeft”, zo heet het verder, „het Evangelie, het woord van God gepredikt, goed, reëel, recht op den man af en zeer concreet betrokken op het concrete gebeuren van deze tijd.”

Nu is het waar: de Synode der Ned. Herv. Kerk heeft tijdens de oorlog verschillende protesten ingediend bij de Duitse overheid, als bijv. tegen de Jodenvervolgingen en tegen de slavenjachten, en derg. meer. Maar het zal misschien wel aan mij liggen, doch ik moet bekennen, dat geen enkele van die protesten of „boodschappen” mij bijzonder getroffen heeft, en dat bijv. de protesten van de Ned. Artsenveren, een veel fierder indruk op mij maakten en veel warmer op mij afkwamen dan al deze synodale stukjes. En het is waar: daarin werden vriend en vijand aan sommige zedelijke waarheden herinnerd, waarheden als koeien, als olifanten, maar waarmede juist daarom ieder welmenend heiden óók had kunnen instemmen, zodat we dus nog altoos geen antwoord hebben op de vraag: Wat zat daar nu voor specifiek-christelijks in, en wat wds dat Evangelie, dat hier zo „concreet en recht op den man af gepredikt werd?”

Ik wil hier eens een paar van de fundamenteelste uitspraken van het Evangelie noemen, welke Christus als de beginselen van het Godsrijk zeer „concreet” gesteld heeft tegenover de moraal van deze tegen-

Antiquariaat en Verzendboekhandel D'EfcNDT Vroeger Rooduyn en Meulenbelt Spuistraat 272, A’dam. – Tel. 33239 Inkoop van bibliotheken Toezending van catalogi naar opgave van boiangsteliing