PESTALOZZI

Heden, de 12de Januari 1946 is het 200 jaar geleden, dat Johann Heinrich Pestalozzi te Zürich werd geboren. Het zal thans niet gaan zoals in 1927, toen de wereld zich opmaakte om dezen groten mens en opvoedkundige te gedenken, die toen 100 jaar terug het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld. Zij is te zeer vervuld met de vraagstukken van de dag en van het uur, welke onmiddellijke oplossing eisen, om op grootscheepse wijze herinneringsdagen te vieren van de figuren uit het verleden, die aan de culturele rijkdom der mensheid belangrijke bijdragen hebben geleverd, tot wie ook Pestalozzi behoort. Pestalozzi heeft een omvangrijke literatuur nageiaten, waarvan veel nog heden ten dage alleszins lezenswaard is, zodat het geen verwondering wekt, dat mannen als Spranger en anderen zich in de twintiger jaren van deze eeuw opmaakten om ten derden male zijn gezamenlijke werken uit te geven. Saamgebundelde uittreksels in het Nederlands ken ik er twee maken het mogelijk in kort bestek van zijn denkbeelden op de hoogte te komen. Ook over hem is en wordt nog steeds veel geschreven: geleerde studies, populaire geschriften, ja zelfs sentimentele romannetjes. Enkele belangrijke academische proefschriften zijn nog niet lang geleden aan hem gewijd, in één waarvan de schrijver het zelfs bestaat hem een ereplaats toe te kennen „in der padagogischen Ahnengalerie (schilderijenverzameling van voorvaderen) des Nationalsozialismus”, hetgeen mij ervan weerhoudt om hem een voorbereider van het personalistisch socialisme te noemen.

Hier willen wij slechts een enkel woord over den mens Pestalozzi zeggen.

Pestalozzi heeft veel geleden, veel medegeleden, veel liefgehad en uit een diep geloof geleefd. Geleden heeft hij, omdat hij zich de drager wist van grote ideeën tot redding en opvoeding van de onder een nameloos zware stoffelijke en geestelijke nood gebukt gaande mensheid en zich tegelijk bewust was een onhandige stumper te zijn, die niet over de gaven en krachten beschikte deze te verwezenlijken. Geleden heeft hij om de schrijnende maatschappelijke ellende, die hij rondom zich zag.

Geleden heeft hij om het sociaie onrecht, dat in allerlei vorm zo welig tierde, zijn beroemde roman „Lienhard und Gertrud” is er vol van, zo ook zijn'schetsjes in zijn „Ein Schweizer-Blatt”, dat slechts één jaargang beleefde; in het bijzonder is te denken aan zijn ontroerend geschrift over wetgeving en kindermoord, waarin hij de angst en de vertwijfeling blootlegde, waarin duizenden ongehuwde moeders verkeerden en die haar tot het vermoorden van haar jonggeborenen dreven. Hoe geselde hij daarin de huichelarij van een fatsoenlijke maatschappij, die de verantwoordelijkheid voor deze gruwelen droeg en inplaats van naar de bronnen van het kwaad te vorsen, dit tegemoet trad met een steenharde onbarmhartige domme wetgeving. Geleden heeft Pestalozzi om zijn schuld, dat hij door zijn onbeheerstheid, zijn gebrek aan practische zin, zijn onmaatschappelijkheid, aan zijn bestaan geen vaste vorm wist te geven, mede waardoor zijn scheppingen even zo vele mislukkingen werden en hij het leven vergalde van zijn medewerkers en verwanten, bovenal van zijn vrouw, met wie hij trots alles tot aan haar dood innig verbonden bleef. Hoe dikwijls heeft hij niet zijn innerlijke en uiterlijke onbeholpenheid met de grootste openhartigheid aan de kaak gesteld. Geleden heeft hij om zijn jongen, zijn enigen, van wien hij de hoop gekoesterd had, dat hij eenmaal zijn navolger zou worden en die tengevolge van epilepsie lichamelijk en geestelijk een wrak werd. Geleden heeft hij onder het oordeel der mensen, die hem een arme dwaas, een armen dwaas, een onmogelijk individu heetten.

Maar boven zijn lijden gaat verre uit zijn liefde, die als een vuur in hem brandde, als een oerkracht zijn vermoeide geest en lichaam telkens opnieuw verjongde. Van de hartstocht „der Menschenbildung”, de mensvorming is zijn ganse leven bezeten geweest. Uit deze hartstocht zijn zijn ideeën over de menselijke natuur, over de opvoeding en het onderwijs ontsproten, gegroeid en gerijpt. Van overstromende liefde bezield, had hij slechts één diepe begeerte, zich te geven, volkomen te geven aan de lijdende verdoolde rhensheid, in het bijzonder aan de opvoeding van de arme kinderen, met wie hij als een bedelaar wenste te leven om bedelaars als mensen te leren leven. Telkens en telkens keert hij tot zijn lievelingsdenkbeelden terug. Achttien jaar na de ondergang van zijn eerste opvoedingsinrichting, die hij op zijn boerderij de „Neuhof” in het leven had geroepen, werd hij vader van een weeshuis in Stanz, dat het verzamelpunt werd van alle kindertjes uit de door de oorlog verwoeste dorpen, die in de erbarmelijkste toestand van kleine zwervertjes waren achtergelaten. En toen dat werk hem weer uit handen werd geslagen, doordat het klooster, waarin hij werkte, door de Fransen werd gevorderd en tot hospitaal werd ingericht, en zijn leven daardoor indirect een geheel nieuwe wending kreeg hij werd door zijn schoolhervorming een beroemd man —, voelde hij zich op zijn hoge leeftijd niet gelukkig, voordat hij een nieuw opvoedingsgesticht voor armen had ingericht. Ware dit niet gebeurd, hij zou zijn leven zo goed als verloren hebben geacht.

Mensvorming, vorming tot menselijkheid door de ontwikkeling van de hoogste

geestelijke en zedelijke krachten, daarom was het Pestalozzi te doen. Als Napoleon’s tocht naar Rusland ramspoedig is afgelopen en zijn macht in de volkerensiag bij Leipzig is gebroken, trekt Pestalozzi zich terug om het noodsein te hijsen voor zijn tijd en geslacht. Dan ontstaat zijn „An die Unschuld, den Ernst und den Edelmut meines Zeitalters und meines Vaterlandes”, waarin hij zijn denkbeelden nog eens uiteenzet. Geen van zijn geschriften is waarschijnlijk zo actueel als dit, niet alleen omdat er een merkwaardige congruentie bestaat tussen de omstandigheden van 1813 en die van onze tijd —• bladzijde op bladzijde kon in deze dagen zijn geschreven maar vooral, omdat zijn woord niet die weerklank heeft gevonden, die het verdiende, en voor ons dubbel geldt wat Pestalozzi zijn tijdgenoten toeriep: „Wij zijn gewaarschuwd, zoals de mensheid zelden gewaarschuwd is geworden. Duizend bloedende wonden roepen ons op een wijze toe, als zij in reeksen van eeuwen de wereld niet toegeroepen hebben”. Ik moet mij bezitten om niet grote stukken uit dit geschrift te citeren. Als hij Napoleon ten tonele voert, is het alsof wij Hitler voor ons zien: „Hij sprak tot de eer, wees niet meer eer, verhef ook den bedelaar en den schurk voor mij! en de eer was niet meer eer, zij verhief den bedelaar en den schurk voor hem. Hij gebood de moed: eerbiedig het recht niet meer en wees in het onrecht vermetel als ik! en de moed eerbiedigde het recht niet en werd in het onrecht vermetel als hij. Hij sprak tot de wellust: sta mij terzijde en overtref U zelf voor mij! en de wellust stond hem terzijde en overtrof zichzelf voor hem... Hij sprak zelfs tot de trouw: Word tot ontrouw voor mij! —en zelfs de trouw werd tot ontrouw voor hem. Hij sprak tot de arbeidzaamheid: werk in ketenen voor mij! en de arbeidzaamheid werkte in ketenen voor hem. Hij zeide tot het mensengeslacht als tot een enig man: ga heen! en het ging heen; kom hier! en het kwam naar hem toe.”

Napoleon’s verschijning was naar Pestalozzi’s oordeel noodzakelijk geweest om de mensheid de ogen te openen voor het heilloze van de toestand, waarin de wereld verkeerde, en voor de afgrond, waarin zij door de collectivisering van het gehele maatschappelijke leven dreigde neer te storten. De enige redding was de ontplooiing der menselijkheid door mensvorming.

Pestalozzi heeft niet slechts geleden en mede-geleden, niet slechts liefgehad, hij is een diep gelovig en vroom mens geweest. Tot de levende getuigen van zijn vroomheid behoren in het bijzonder de toespraken, die hij voor zijn medewerkers en pupillen hield en waarvan een aantal bewaard is gebleven. Ontroerend is zijn wetenschap niet uit eigen kracht te leven, die steeds tekort kwam, maar uit de kracht Gods; niet zichzelf een taak te hebben gesteld, maar door God te zijn gezonden, hoe weinig hij zijn zending ook waard was. Zijn toespraken gingen dikwijls over in gebed, waarvan de oprechtheid en innigheid ons diep raken.

Er is onder de geleerden een strijdvraag, of Pestalozzi in de eerste plaats als sociale dan wel als religieuze persoonlijkheid is te verstaan. Zij komt mij weinig vruchtbaar voor. Zeker is, dat zijn liefde tot de mensheid en zijn Christelijk geloofsleven nauw met elkaar verweven waren en elkaar hebben gevoed. Zij zijn het, die aan dit verscheurde leven de eenheid en bovenmenselijke grootheid hebben gegeven, welke Pestalozzi tot een blijvend geestelijk bezit van de wereld hebben verheven. Op 12 Januari 1846 werd zijn stoffelijk overschot naar een nieuw graf overgebracht en een gedenkteken voor hem opgericht, waarop onder meer naar waarheid van hem getuigd wordt: „Ailes fur Andere, für sich nichts”. Heden willen wij hem eren naar het woord, hetwelk Prof. Van Vloten eens uitsprak, dat het beste gedenkteken voor een groot mens de bezieling is, die van hem uitgaat. Mr. J. A. MOLTZER.

Het tragische prcNies

Het proces te Neurenberg is terstond na de Kerstvacantie voortgezet; even onverstoorbaar als in 1945 sommen de Amerikaanse aanklagers de misdaden der nazileiders op. Niettegenstaande alle onthullingen, is de belangstelling duidelijk gering geworden. De spanning van het strafproces ontbreekt; publiek en verdachten beseffen, dat hier niet meer te vechten valt. Neurenberg is overigens een ander geval dan de processen, waarin nationale rechters een oordeel over de Quislings van hun landen uitspreken.

Natascha’s handen in de nacht uit: Tolstoi’s Oorlog en vrede

Aart van Dobbenburgh

Van ingehouden hartstocht is het proces geweest waarin Quisling ten onder ging. In een verward geding werd Pétain’s nederlaag bezegeld, terwijl Laval zowaar voor het laatst in zijn politieke loopbaan over zijn auditorium wist te triomferen. Het proces tegen Mussert was een teleurstelling in ieder opzicht: de beklaagde was geen man van formaat, de zo noodzakelijke concrete onthullingen bleven uit, de dagvaarding was veel te onvolledig en in het algemeen ontbrak alles eraan, dat het proces had kunnen maken tot een symbolische veroordeling van heel het nationaalsocialisme in Nederland.

Hoe al de opgesomde gevallen onderling

ook mogen verschillen, in één opzicht komen ze overeen. Geen mens in de democratische wereld heeft voor deze aangeklaagden en gevonnisten enige sympathie. Misschien zelfs nog te weinig, want het gevolg van het zich daardoor niet in den persoon der beklaagden verdiepen is, dat de vervolgers al te zeer den gevaarlijken man willen treffen en te weinig gelet hebben op den kleinen, hoogmoedigen en verwrongen mens • getuige de brief van Van Genechten, die zelfs in zijn laatste uur weer eens een verantwoordelijkheid öp zich wilde laden, die hij in de verlopen jaren juist bewezen had niet te kunnen dragen.

In tegenstelling tot al deze processen staat datgene, dat nu al weken lang te Helsinki gevoerd wordt tegen een reeks politieke leiders in de jaren van de tweede Fins-Russische oorlog. De bekendsten en belangrijksten zijn de voormalige president Ryti en de oud-minister Linkomies, Rangen, Ramsay en Tanner. Hier is geen sprake van een zeker veroordelend vonnis, noch van algemene verachting door het eigen volk, zomin als van gebrek aan sympathie. Die sympathie zou waarschijnlijk beter tot uiting komen, als de kranten

er wat meer over schreven. Doch zelfs in de „Times” vindt men slechts weinig gegevens.

De lezers zullen zich de feiten, die de achtergrond van dit proces vormen, wel herinneren. Teneinde zich te beveiligen, breidde de Sowjetunie na het ineenstorten van Polen haar gebied westwaarts uit, door de Baltische landen en later ook Bessarabië in te lijven. De drijfveer was kennelijk beveiliging van eigen grondgebied, hetzij tegen Duitsland, hetzij tegen de westelijke geallieerden. In deze politiek paste geen neutraal Finland zo nabij Leningrad, de tweede stad des rijks, gewichtig om zijn haven en industrie. Vrezend dat een machtiger mogendheid te

eniger tijd Rusland zou bedreigen door via het zwakke Finland op te rukken, vielen de Russen op losse gronden Finland aan. De door de Finnen heldhaftig gevoerde oorlog eindigde met de vrede van Moskou, waarbij het land strategisch belangrijk gebied afstond. Voor de buitenwereld was deze oorlog een brutale rooftocht, voor Finland een episode in het Russische imperialisme, dat, alle regimewisselingen ten spijt, al eeuwenlang het land in zijn onafhankelijkheid bedrèigde. Toen nu op 22 Juni 1941 Hitler de Sowjetunie aanviel, sloten de Finnen zich naar het schijnt na enige aarzeling en provocatie door de Russen bij hem aan. Zij veroverden een stuk land, dat naar de opinie der leidende kringen tot Finland gerekend mocht wor-