Als ratten in hun hol leefden de bezetters vier jaren in de duinen bij Oostkapelle. Dit prachtige duingebied van Walcheren is letterlijk ondergraven en uitgehold. Het aangrenzende bosgebied van Westhoven en Berkenbos is uitgedund. Volgens de boeren zal de zeewind de vernieling vervolmaken!

Maar eens dichtte Wil Abeleven-Labberton: De weiden, de weiden, frisch [glanzend getooid De vruchtbare aarde, geheimvol vermooid

Groeiende, bloeiende levensgedachte Ha! ’t Was de Lente, die Walcheren [wachtte ” H. BOASSON.

Foto 1: Maar herleefd is op Donderdag de „markt”.

Foto 2: Als weleer laten de klederdrachten zich zien. Foto 3: De Oostburgse markt is verdwenen. Foto 4: Als ratten in hun hol leefden de bezetters vier jaren in de duinen bij Oostkapelle.

® ® £ ? t f I NAMEN I l l ? ? 'liTjffVï i<ÜiïV c^TSTvJ®

Ze hebben me gevraagd om in een krant te schrijven: een vrouw voor vrouwen. Ja, geen gewone krant, geen dagblad, maar een weekblad. Zo’n gewone krant zou ik niet eens willen. Dat vind ik ordinair. ledereen leest zo’n ding. Voor een dubbeltje koop je hem aan de kiosk en na een dag is hij alleeji maar goed om de kachel mee aan 'te maken. Dan-is-hij-verouderd. En mijn bijdrage dus ook. Stel je voor, al die moeite voor een eendags-vlieg. Nee hoor! Dan een weekblad. Dat leeft ten minste minstens een week-end. Soms nog wel langer. Een maandblad zou mij nog beter lijken, maar daarvoor hebben ze mij niet gevraagd. Hebt u wel eens opgemerkt hoe weinig artikelen' van vrouwen er in maandbladen staan? Ik denk, dat wij niet wetenschappelijk genoeg daarvoor zijn, want je moeWwel verschrikkelijk onverteerbaar kunnen schrijven, wil je waardig bevonden worden voor de kolommen van het maandblad en mijn oude natuurkunde-leraar zij vroeger altijd, wanneer wij vraagstukken op het bord moesten maken: „nou gaan we eerst de vrouwen afwerken. Dat gaat het gauwste, want en dan volgde een klets met z’n vlakke hand achter tegen z’n kale schedel lange haren groeien op geen hersens!”

Hersens of niet, ik ben dan gevraagd voor een weekblad en nu zit ik met een paar problemen. Ik doe het eigenlijk wel graag. Als kind vond ik opstellen maken ook altijd zo plezierig die leraar had géén kaal hoofd en mijn huishouden laat mij gelukkig nog' wel een paar avondlijke uren over, maar nu de problemen.

Ten eerste: waarover moet ik schrijven? En ten tweede: wat moet ik er onder zetten! Die twee vragen hangen ten nauwste met elkaar samen. Dat zoudt u misschien op het eerste gezicht niet zeggen, maar, om een voorbeeld te noemen, als ik over sociale onderwerpen ga schrijven, kan ik er niet onder zetten: So long, dear! Tïlly. Dat zou ik wel kunnen doen als ik over makeup schreef of modeflitsen gaf. En dat laat-

ste zou ik weer niet kunnen ondertekenen met zo iets plechtstatigs als een volledige, uitgebreide naam.

Zet ik er de naam onder, waarmee ik bij de burgerlijke stand bekend ben en gebruik ik daarbij alleen maar mijn voorletters, dan zul je zien, dat ik weer brieven krijg met „geachte heer” er boven en dan kan ik dat maar weer gaan recht zetten. Neen, ik zal er heus nog „Mevrouw” voor moeten zetten. Dan weten ze tenminste, dat ik een getrouwde vrouw ben.

Wat ik overigens al niet een moeite met dat „Mevrouw” gehad heb! Ik vind n.1., dat wij Hollanders minstens op één punt bepaald niet goed wijs zijn en dat is op het gebied van de titulatuur. Ik ben eenvoudig jaloers op de Engelsen met hun Mistress voor alle getrouwde en Miss voor de ongetrouwde vrouwen. En de Fransen met hun Madame en Mademoiselle.

Nu heb ik al jaren die gewoonte van het buitenland overgenomen en ik noem elke getrouwde vrouw „mèvrouw” of ze nu met mijn schilleboer getrouwd is of met, de burgemeester. Maar, o, o, o, wat maken de mèvrouwen het me lastig! „Bè-je mal mens, ik ben maar gewoon juffrouw, hoor!” krijg ik soms te horen. Of ik hoor niets en ze kijken me alleen maar aan, of ze met een gevaarlijke gek te doen hebben.

Het moeüijkst maken de vrouwen van het platteland het; vrouwen van tuinders en boeren. Laatst kwam ik eens bij een van de laatste categorie, van wie ik wist, dat ze zeer conservatief was en nogal vinnig. Ik besloot dus mijn principe los te laten om der lieve vrede wil en begroette haar met een „hoe gaat u het, juffrouw Schepel?” „Juffrouw Schepel!” blafte ze haast, „juffrouw Schepel! Vrouw Schepel, hoorie!” Ja, de Nederlandse vrouw is op dat punt wel uitermate hardnekkig.

Intussen zit ik nog met de vraag, welke ondertekening het stukje zal moeten dragen en ik moet toch tot een oplossing komen, want een naam drukt nu eenmaal een zeker stempel op degeen, die hem draagt of het nu een artikel is of een mens.

Och, de stakkerds, die daar geen rekening mee houden in het leven. En er zijn er zovelen tegenwoordig. De oorlog de na ~ oorlogse tijd We leven maar eens! Laten we eten en drinken en vrolijk zijn. Na ons komt de zondvloed! Maar daar vergissen ze zich in. De zondvloed komt altijd eerder dan ze denken, ze worden er altijd door verrast, zij en haar kleine onnozele kinderen zonder naam.

Tochjs ze meestal wel flink, dat meisje, dat niet verder dacht dan de dag van gisteren. Ze zal wel vader en moeder tegelijk zijn voor haar kind. Ze zal zich desnoods het bloed onder de nagels uit werken, maar een naam, neen een naam kan zij het daar toch niet mee verschaffen.

De wet is streng. Maar gelukkig, de ambtenaren zijn lankmoedig. Laatst was daar nog zo’n meiske. Ze had het heel moeilijk gehad, maar nu was ze in de zevende hemel want ze had een ander ontmoet, die van haar was gaan houden en ook van haar kleine, naamloze dochtertje en nu zouden ze samen trouwen. De man was werkelijk dol op het kind en had zelfs plezier in, dat het al Papa tegen hem zei. Ja, nu zou alles ten slotte goed komen.

Maar toen kwamen ze op het stadhuis. De ambtenaar was heel aardig. Begreep alles volkomen, ’t Kwam meer voor, nietwaar. „En als u nu even hier tekent, is alles in orde. O, niets bijzonders. U bekent alleen maar, dat u de vader bent. Och, natuurlijk weten we wel beter, maar dan is aan de wet voldaan en krijgt het kind uw naam.”

Toen zei deze jongeman: „neen”. Hij hield

Hartstocht

„Een hartstochtelijk mens verkeert zelfs goed in kwaad”, zegt Thomas a de Navolging van Christus (11, 3), En men is geneigd te zeggen: ge hebt groot gelijk, Thomas. Want zie maar hoe mensen dingen, die op zichzelf niet verkeerd zijn, door hun hartstocht tot vergift maken. Zie maar, hoe het lichaam misbruikt wordt, wanneer de mens zich laat gaan in zijn lusten. Zie, hoe prikkelbaar een mens wordt, wanneer hij dat niet kan krijgen, waaraan hij met zijn gehele hart hangt, al is dit ook maar tabak. Hoort, hoe fel de mensen worden, wanneer zij elkander bestrijden op punten, die beiden zeer ter harte gaan. Merken we het niet telkens juist in deze dagen, hoe mensen er op uit zijn elkander te beledigen, omdat zij geen kans zien elkander op redelijke manier te overtuigen? Is Indonesië niet het woord, dat zelfs de meest onpolitieke mensen er toe brengt om elkander de meest hatelijke dingen naar het hoofd te slingeren? En heeft Thomas dan niet gelijk, wanneer zegt, dat een hartstochtelijk mens zelfs goed in kwaad verkeert?

Men is geneigd Thomas gelijk te geven en toch is er iets in ons dat zich blijft verzetten. Hoezeer wij ons ook stil willen buigen over het boek, dat de eeuwen door aandachtig gelezen is, hoezeer wij ook beseffen, dat wij veel missen, wat deze broeders als een kostbaar bezit koesterden, toch is juist het onderdrukken van iedere hartstocht iets, wat ons wel eens afkerig maakt van de geest, waarin het boek geschreven is. Wij missen soms al te zeer het gloedvolle, profetische getuigenis, dat afgronden voor onze voeten doet opengaan en dat ons naar de bergen doet opzien. Wat zou er van de wereld terecht gekomen zijn, als alleen de deemoed gepredikt was en het hartstochtelijk roepen van de profeten nooit gehoord werd? Wat was er van de arbeidersklasse terecht gekomen, als er nooit een hartstochtelijk protest tegen een massale onderdrukking gehoord was? En daarom zeggen we bij alle die wij voor Thomas hebben: neen, Thomas, meen niet, dat de hartstocht in de wereld alleen kwaad verwekt heeft.

Maar als wij dan het pleit voeren voor de hartstocht en dat is in de situatie, waarin we verkeren in zekere zin een spelen met vuur laat ons dan ook weten, wat er in dit woord ligt opgesloten. Hartstocht heeft iets met passie te maken (passion), maar passie wil niets anders zeggen dan lijden. En daarom is alleen die hartstocht geoorloofd, die een honger en dorst naar gerechtigheid inhoudt. Daarom is alleen daar hartstocht verantwoord, waar de zelfverloochening het allesbeheersende is. En laat ons nu met de hand op het hart vragen: is mijn ijver voor Indonesië werkelijk hieruit voortgekomen? Of is het toch het verkapte eigenbelang, dat zich op listige wijze zoekt te handhaven? Alleen wanneer de zelfverloochening in gehoorzaamheid aan Christus als het allerbelangrijkste gezien wordt, is het geoorloofd en niet alleen geoorloofd, maar ook geboden om hartstochtelijk over Indonesië te spreken. Moge het de Christenen gegeven zijn om in deze zo hachelijke situatie een laatste woord te spreken.

Essen (Gld.). A. F. L. VAN DIJK.