drijfkracht voor ontwerpers van nieuwe lettertypes; kortom een ontdekker van een kunstambacht waarin deze mens een voldoening vindt, omdat het beantwoordde aan het eenheidsverlangen van zijn veelzijdige aard. Zelf geen scheppend kunstenaar, al bleven enkele verzen en enig goed verzorgd proza van zijn hand niet geheel onbekend, was hij één van die fijne en gevoelige naturen, die een vaak ontstellend vermogen hebben tot inzicht in het scheppen van anderen, maar zelf krachteloos moeten blijven door een martelend onvermogen tot scheppen, dat zij niet overwinnen (pag. 60).

En toch, dit allés behoefde niet zo overwegend te zijn om Jean Frangois van Royen uit de rij van zo vele dezer naturen uit te lichten. Echter, reeds voor de oorlog ontwikkelde Van Royen zich tot de middelaar bij uitstek tussen kunstenaar en maatschappij. De crisisjaren omstreeks 1930 bracht de kunstenaar aan de rand van een bestaansmogelijkheid.

Sedert de 17e eeuw steunde de artist op eigen inspiratie, werd hij zelfstandig doch daarmede ook afhankelijk van de genegenheid, het begrip en inzicht dat de maatschappij al dan nliet voor zijn werk over zou hebben. In een maatschappij, die hem liefhad. Mep hij geen gevaar, maar in een, die geen acht meer op hem sloeg, werd hij de buitenstaander, die zonder eigen middelen, alleen door steun, dus van aalmoezen, kon leven. Hij was geestelijk en maatschappelijk eenzaam en geïsoleerd. Zijn eigen genootschappen waren hoe langer hoe minder cultureel en in stijgende mate op het houden van tentoonstellingen voorde verkoop gericht (pag. 148-149).'

Mr Van Royen riep in 1938 in Den Haag 23 verenigingen bijeen, omvattende 2100 kunstenaars, gedreven door de idee: de kunst moet deel zijn van het dagelijks leven en de kunstenaar moet zijn rechtmatige plaats hebben in de maatschappij. Het werd een indrukwekkende demonstratie, waaraan échter géén sluitende organisatorische vorm werd gegeven, aleer de

oorlog over ons volk kwam en alle onderlinge verschillen werden opzij gezet in het aangezicht van de dreigende kultuurkamer.

Mr Van Royen had zich reeds, verbijsterd en ontsteld door de gebeurtenissen, uit het werelds gedrang teruggetrokken in zijn drukkerswerkplaats en wierp zich op de uitvoering van enkele nieuwe drukken o.a. die van de 93ste Psalm, in de vertaling van Marnix van St. Aldegonde.

Toen werd hij geroepen de leiding en de zware verantwoordelijkheid op zich te nemen de organisatie der Nederlahdse kunstenaars te leiden. Hij gaf toe. Er moet m hem heel wat zijn omgegaan aleer hij zijn verlangen naar het stille vervullen van wat hem in zijn drukkerij zo zeer ter harte ging, overwon en zich aan de nieuwe hachelijke taak schonk, hachelijk omdatdeorganisatie der kunstenaars, hoe voorzichtig gecamoufleerd in haar doelstellingen ook, lijnrecht tegen de opzet der Duitse instelling van de kultuurkamer inging. Vijftig organisaties met 6500 leden sloten zich aaneen tot de Nederlandse Organisatie van Kunstenaars, N.O.K. genaamd. Het bestuur bestond uit: Van Royen, Hein von Essen, Glastra Van Loon en Ben va'n Ysselstein. Mr Van Royen was de beleidvolle navigator. Toch gaf hij zijn drukkerij niet helemaal op. Bontens overreedde hem een keuze van zeven zijner verzen te drukken. Enkele dagen voor zijn arrestatie kwam de eerste druk van de pers.

Intussen was de N.O.K. reeds lang van overheidswege ontbonden. Maar wat hier begonnen was, kon door een eenvoudige

machtsmaatregel van de bezetter niet meer worden ongedaan gemaakt. De kunstenaars hadden in één front, evenals de artsen, hun macht begrepen. Van Royen bleef een centrum. Met het voorbeeld der artsen voor ogen richtten de kunstenaars een geschrift aan .de Rijkscommissaris, houdende een protest tegen de kultuurkamer die zij terécht zagen als een aanval op de geestelijke vrijheid.

Wij herinneren ons nog levendig de reizen naar schrijvers en dichters om hun handtekening onder het protest en de disputen die er soms om gevoerd moesten worden. Van Royen zelf zag in deze actie geen heil. Dat is het tragische van het geval. Zoals hij bij adviezen over het al dan niet toetreden tot de kultuurkapier steeds de volle morele verantwoordelijkheid voor het menselijk lot gevoelde en de vragen tot eigen beslissing probeerde op te wekken, zo voorvoelde hij nu ook onheil. De houding van Bontens en Van Konijnenburg verzwakte trouwens veler weerstand. Vrees voor de gevolgen had de actie overigens reeds jammerlijk beïnvloed, nog voor het tot een daad was gekomen (pag. 178-179). Deze actie had echter onmiddellijk de arrestatie van enkele vooraanstaande leiders tot gevolg.

Hein Von Essen en Van Royen werden gevangen genomen, De eerste mocht na

enkele dagen arrest weer naar huis terugkeren. Van Royen bleef.

Tot het einde. Hij was ook de spil waarom alles draaide. De Duitser had dat goed gezien. De tijding van mr Van Royens dood wekte in de wereld der kunstenaars ongemene ontroering. Het wil mij voorkomen, dat het kunstenaarsverzet in de jaren die volgden, waarin de dodelijke bedoelingen der Duitsers steeds duidelij'ker aan het licht traden, door liet leven en werken van mr Van Royen, diens voorbeeld en dood, een sterke stimulans ontving.

Vast staat dat zijn streven naar organisatie van de kunstenaars na de oorlog beslag kreeg. Uit de door de vijand ontbonden N.O.K. sproot de Federatie van Beroepsverenigingen van kunstenaars voort, die thans een niet meer uit te schakelen bol-werk vormt in de strijd om de rechtmatige positie van de kunstenaar in de maatschappij. De biografie van mr Van Royen die Hammacher schreef, kreeg een door de uitgevers waardig verzorgd uiterlijk en kwam met medewerking van het Nederlandse Postmuseum tot stand. JAN H. DE GROOT.

*) A. H. Hammacher; Jean Frangois van Royen Uitg. Daamen/Stols, Den Haag.

BUKKEN VOOR DE OORLOGSGEEST ? Vasen 1948

De ontwikkeling der tegenstellingen tot een grote spanning, moet, het kan niet anders, de gehele wereld over op de grote massa’s der bevolking de indruk maken van een absolute verrassing. De redacties van onze dagbladen en weekbladen zijn zelfs stom van de schrik. Zelfs het blote vermelden van het feit laten zij na. De passende woorden ontbreken om gevoelens te noemen. De lezer moet zijn indruk zelf verwerken, als hij bevindt, dat in-een-ommezien het Nederlandse volk er aan toe is, om ’t hoofd in de strop te steken, die uit het Westen wordt — om het in een vriendelijker beeld te kleden het bord kersen, vóór zich te nemen, en de pittenregen te ondergaan.

Wie geen blad voor de mond nemen, omdat hun alle verlegenheid vreemd is, zijn de typen „Churchill” en „Marshall”. Het Vijf-mogendhedenverdrag, dat gedurende 50 jaren zal gelden, en dat het militaire bondgenootschap met Engeland, Frankrijk, België en Luxemburg ons brengen zal, in-een-ommezien als het in elkaar is gezet, zal in minder dan geen tijd aan de Nederlandse Staten-Generaal worden voorgelegd ter goedkeuring. Indien althans onze Regering intijds zich het voorschrift van artikel 58, tweede lid der Grondv/et herinnert, dat beveelt, dat een verdrag niet wordt bekrachtigd, dan nadat het door de Staten-Generaal is goedgekeurd. De paniek die mij deze waarschuwing ingeeft, is er, blijkens het voornemen, om het landleger uit te breiden.

Wie houdt die steen, dat rotsblok, nog tegen, wanneer het nog korte tijd ongehinderd zijn vaart versnelt?! In de Protestants-Christelijke Werkgemeenschap van onze Partij van de Arbeid is herhaaldelijk getuigd tegen de bepalingen van ons beginselprogramma op het stuk van internationaal recht, die uitlopen (art. 30)

op het handhaven van een nationaal leger voor het beschermen van rechtmatige Nederlandse belangen. Helaas werd de raad in de wind geslagen, om, toen het beginselprogramma op de agenda stond, nader beraad te houden over dit onderwerp.

Constateren wij dan tevens, dat drie jaren weldra verlopen zullen zijn, sinds de Unie der Verenigde Volkeren tot stand kwam 26 Juni 1945 waaraan de verwachting ontleend werd, dat zij Dok de toebereidselen zou gaan treffen op grond van de uitvoerige bepalingen van haar charter in de artikelen 42 en volgende voor het scheppen van een internationale gewapende macht; door deze verwachting is de inhoud van genoemd artikel 30 .ingegeven, dat in zijn geheel luidt:

„30. Recht en gezag zullen in deze internationale samenleving, met uitsluiting van elke eigen richting moeten worden gehandhaafd door een internationale macht. Ten einde aan onze verplichtingen te dezen opzichte te kunnen voldoen, is een gewapende macht nodig, die doelmatig in democratische geest functionneert. Bovendien kan vooralsnog de bescherming van rechtmatige Nederlandse belangen tot de taak dier gewapende macht worden gerekend.”

Bij aandachtige lezing bespeurt men het idealisme, dat dit artikel zó deed luiden. De woorden „met uitsluiting van elke eigen richting” leggen getuigenis af van het ongeoorloofd optimisme, als zouden legers en vloten kunnen worden gehandhaafd en niettemiin de eigen richting worden afgeschaft. Een heerlijk maar gevaarlijk optimisme. Is het niet eigen richting, die van alle kanten nu gepreekt wordt; om duidelijker te zijn: „van beide kanten” gepreekt wordt, hetzij met woorden of met daden. Hier zij weer eens herinnerd aan het trac(VERVOLG OP PAG 7)