in een kritiek stadium verkeerde, als vanzelfsprekend aanvaard, dat de verantwoordelijke mensen een zekere mate van vrijheid moesten hebben, zonder voortdurend tot ruggespraak te worden genoopt. Het spreekt ook m.i. vanzelf; juist ter wille van de democratie, die zonder vertrouwen in haar verantwoordelijke mannen en vrouwen niet tot daadkrachtig handelen kan komen. Als algemene regel in een grote, democratische verantwoordelijke partij hebben wij leren aanvaarden: zij kan alleen handelen door haar verantwoordelijke mannen.

Deze regel is evenzeer van kracht voor het handelen der redevoeringen. In de internationale politiek geldt, dat de problemen zo samengesteld zijn geworden, dat er voor hun behandeling een hoge mate van deskundigheid wordt vereist. Politiek is een beroep geworden, waaraan men zich zonder grondige voorbereiding niet wagen kan, niet wagen mag. (Als er soms mensen schijnen te zijn, die drie of vier departementen met evenveel kennis van zaken kunnen beheren, zijn zij of wonderkinderen óf dilletanten- of wij verbergen onze armoede aan bekwame krachten). Voor normale, rustige tijden geldt reeds, dat wij het van de bekwame deskundigen moeten hebben hoeveel te meer in onrustige, kritieke tijden.

Daar komt bij, dat openbaarheid óók betekent: lawaai en er zijn, ook in de internationale politiek wel eens dingen, die niet op de markt, maar in de stilte thuis horen. Men heeft in Amerika kunnen waarnemen daar wellicht beter dan elders dat achter het lawaai van kranten (al te gemakkelijk gelijk gesteld met „de openbare mening”) zich economische belangen laten gelden, die gaarne in een bepaalde richting sturen zonder zich om werkelijke democratie te bekommeren. Zolang openbaarheid ook betekent: lawaai, onrust, emotie, hetze, dat kan zij ook betekenen binnen een democratie kan het in bepaalde gevallen geboden zijn de openbaarheid te ontvluchten.

Of dit nu een aardig redenerinkje is om „geheime diplomatie” goed te praten? Mijn conclusie is een radicaal andere. Even overtuigd als ik verdedig, dat de verantwoordelijke mannen in stilte moeten kunnen onderhandelen en handelen wanneer het om grote dingen gaat, even overtuigd verdedig ik, dat dit vertrouwen alleen geschonken wordt aan wie bereid en gewoon zijn rekenschap af te leggen voor de organen der democratie. Zonder aarzeling schenk ik Drees mijn vertrouwen maar ik doe dat niet aan een knaap uit de geprivilegieerde klasse, die in de diplomatie gaat op grond van stand en geld of aan een militair, die in zijn systeem geen democratisering duldt. Ik kan met een goed geweten alleen pleiten voor een delegatie van macht aan onze vertrouwensmannen, indien zij onze vertrouwensmannen zijn.

Het is misschien een levensvraagstuk voor de democratie, of zij de vormen zal weten te vinden, waardoor snel, krachtig, in vertrouwen kan worden gehandeld de moderne maatschappij dwingt daartoe. Maar het vraagstuk heeft een keerzijde: hoe deze democratie komt aan haar verantwoordelijke leiders en regeerders. Daarom moet naar mijn mening de erkenning van de noodzaak van geheime onderhandelingen gepaard gaan met een pleidooi voor radicale democratisering van het politieke en diplomatieke beroep. Democratie blijft een vraagstuk van moraal in de eerste plaats: van gelijkheid van sociale kansen, verantwoordelijkheid en rekenschap.

W. B.

W. VERKADE

INTERNATIONALE RIVIEREN OVER RIJN EN DONAU

Sedert de Franse Revolutie is terwille van het vrije economisch verkeer een uitzondering op het beginsel der nationale souvereiniteit aanvaard: internationale rivieren, d.w.z. rivieren die in meer, dan één land bevaarbaar zijn, moeten wat de scheepvaart betreft, bestuurd worden door de gezamenlijke oeverlanden. Dat is nl van belang voor de twee eeuwenoude verkeersaders door Europa, de Rijn en de Donau. Wat de Rijn betreft, heeft gedurende de XlXde eeuw de Rijnvaart-commissie behoorlijk gefunctionneerd. De sterke vertegenwoordiging van Duitsland werd na 1919 af gewisseld door een versterkte Franse positie, zonder dat het dit land evenwel gelukte op het Rijn-regime zijn stempel te drukken.

Na de jongste oorlog hebben de beide Angelsaksische landen als bezettingsmogendheden vrij sterk hun stempel op het beheer van de scheepvaart trachten te drukken. Bij de gratie hebben wij Nederlanders b.v. onze gestolen Rijnschepen mogen opsporen, maar het bezette Duitsland bleek op grond van Britse deviezennood en Amerikaanse bureaucratie autarkischer dan Duitsland zelfs in de dagen van Schacht en Hitler was geweest. En eerst ’in de vorige week is weer een behoorlijk handelsaccoord tussen ons land en de Bizone afgesloten, waardoor aan de misstand een einde komt, dat wij alles, wat wij in Duitsland kochten, in dollars moesten betalen, terwijl men voor de Nederlandse groenten, waaraan het de buikriemtoehalende Duitsland zulk een behoefte heeft, slechts tot voor kort waardeloze marken beschikbaar waren; en dat Hongaarse en Italiaanse tuinbouwproductie gemakkelijker konden worden ingevoerd dan Nederlandse. Door dit accoord dat voor 180 millioen goederen over een weer uitruilt, is blijkbaar ook de transito-handel over Rotterdam voor de bezetters aantrekkelijker geworden en zo is ongeveer tegelijkertijd de inschakeling der Nederlandse en Belgische havens weer verruimd.

Hoewel de Donau reeds op het Congres van Wenen in 1815 tot internationale rivier werd aangewezen, kwom dit eerst na de Krim-oorlog in 1856 tot verwezenlijking en toen nog niet verder dan voor de monding (Europese Donauscheepvaartcommissie). De rest wist Oostenrij k-Hongarij e als monopolie te handhaven. Toen in 1916 de Centralen Roemenië bezetten, werden Frankrijk en Engeland (Engeland kreeg in de XlXe eeuw zijn graan grotendeels uit de Donaulanden) na zestig jaar medezeggenschap, uit hun rechten ontzet, maar bij de verdragen van Versailles en Trianon kwamen zij terug en moesten Beieren en Wurtemberg van hun rechten afstand doen. Bij deze verdragen en de nieuwe Donauconventie van 1921 gebeurde er echter meer: ook de midden- en bovenloop van deze rivier kregen een internationale Donau-commissie uit de oeverstaten. Het bolsjewistische Rusland werd buiten de zaken gehouden. Dit regime is 1940 weer opgeheven door het Duitse ingrijpen, dat .naast de eigenlijke oeverstaten slechts zijn eigen en de Italiaanse vlag op de Donau toeliet. Sedert 1945 speelt de Sowjet-Unie de eerste viool in de Donaulanden tot Linz toe en handelt overeenkomstig met het vraagstuk van het rivierverkeer. De aandelen van de Oostenrijkse Donauscheepvaartmaatschappij spelen dan ook naast de petroleum van Zistersfeld een grote rol

bij de kwestie der schadevergoeding van Oostenrijk. Maar de drie westelijke geallieerden waren nimmer van plan zich bij een uitschakeling neer te leggen en bedongen dus in de vredesverdragen van Parijs (15 Sept. 1945) een conferentie over dit vraagstuk binnen een half jaar na de ondertekening.

Dit halve jaar was drie jaar geworden, toen op 30 Juli jl. deze conferentie te Belgrado bijeen werd geroepen. Tot dien hadden de Russen gechicaneerd en getraineerd, omdat elke regeling, hoe gunstig voor hen en hun satellietstaten ook, enige beperking van hun vrijwel almachtige positie met zich zou brengen. Nu Berlijn blijkbaar voor hen de diplomatieke „test-case” geworden is, en zij toch de conflicten' met de westelijke mogendheden niet tot het uiterste willen drijven, is deze conferentie blijkbaar een van de concessies, die dat moeten bewijzen. Dat wil echter niet zeggen, dat de Moscouse heren zich op de conferentie zelf erg plooibaar tonen: Oostenrijk mocht slechts als waarnemer komen (officieel door zijn bezetters), de Organisatie der Verenigde Naties in het geheel niet; met de oeverstaten achter het „ijzeren gordijn” hebben zij in stemmental een stevige meerderheid en zij wezen daardoor een beroep op het Permanente Hof, of het verdrag van 1921 rechtens nog geldig was, af, omdat „de meerderheid der conferentie overtuigd was, dat dit verdrag reeds lang niet meer bestaat.” Engeland en Frankrijk zullen zich deze troef echter niet zo maar uit handen laten slaan, omdat zij zich op hun rechten uit dit verdrag juist willen beroepen, indien de nieuwe regeling hen niet bevalt. Inmiddels heeft de conferentie het Russische ontwerp als basis van discussie genomen en een tijdstip bepaald, waarop alle amendementen hierop binnen moeten zijn. Dit concept wijst gelijke rechten voor allen, zoals in het Suez- of Panamakanaal, af; en beperkt de rechten tot de Donaulanden (inclusief de Sowjet-Unie, die, sedert zij Bessarabië herkreeg, ook oeverstaat is), het kent, zoals Wisjinski zei, dus zonder „ongerechtvaardigde privileges” voor Engeland, Frankrijk of andere nietoeverlanden. Voorts zou er slechts één commissie zijn, en niet zoals vroéger twee, en zou Oostenrijk mogen toetreden na ondertekening van het vredesverdrag en ontbinding van het huidige bestuur der Donau Scheepvaartmaatschappij.

Dit is niet alleen politiek onaanvaardbaar voor de drie westelijke geallieerden, maar ook technisch ongegrond, omdat tegenwoordig zeewaardige schepen tot bij Boedapest kunnen varen en elke zeemogendheid dus vrijwel evenveel belang bij de vaart op de Donau heeft als welke oeverstaat ook; dit is een beginsel, dat door het internationale gebruik geheiligd is. Politiek zullen Engeland, Frankrijk en Amerika overigens ook evenzeer prijsstellen op vlagvertoon langs de Donau, als de Russen dit onwenselijk achten; want zolang zich de Westerse vlaggen zich op deze grote verkeersaders blijven vertonen, zolang zullen de volken van de Donauruimte blijven hopen op de mogelijkheid om tussen westerse en de volksdemocratie te kiezen.

En het verblijf in Tito’s hoofdstad hij is zelf wijselijk in zijn zomerresidentie zal de Russen er des te meer aan herinneren, hoe vulkanisch de bodem voor hen in de Donaulanden en Balkan nog steeds is.