Van Zuid-Celebes tót Bondowoso

Het blijft helaas onrustig in deze landen, vooral op Java. Men kan zelfs zeggen, dat de onrust de laatste tijd weer is toegenomen. Waar hier ailerlei factoren samenwerken, is ’t onjuist rechtiijnig te denken. Hier is sprake van het ontwaken van het Oosten in het algemeen, als een vulcanisch gebeuren. Het is nu eenmaal een feit, dat men ons om te beginnen als vreemdelingen en bijwoners beschouwt, om niet te zeggen als indringers. Deze tegensteliing neemt concrete vormen aan in het verschil van landaard tussen Indonesiërs en Nederlanders en spitst zich toe in een nationaal conflict, voorai aan de kant van Indonesië, door de republiek aangewakkerd. ♦

Hier doet zich ook Islamietisch fanatisme gelden. En zeker is er een communistische penetratie gaande, al mag men hier niet overdrijven. Nog altijd zwerven groepjes Japanners rond in dit iand, dat zich zo bij uitstek leent voor een guerilla-oorlog. Zij vechten met hun rug tegen de muur en vinden in desperate chauvinisten gewil-r lige bondgenoten. Hier weren zich tenslotte ook ontwrichte lieden, die zich, wellicht onder het mom van een ideologie.

:ort en goed aan misdaad schuldig maken, terwijl zij rampokkend en rovend ook de eigen bevolking tyranniseren. Het vait niet te ontkennen, dat Radio Djocja, vooral tot de Renville-overeenkomst, aan dit alies geen goed heeft gedaan. Het blijft te betreuren, dat de republiek nooit openlijk heeft verklaard: „non tali auxilio”. Ook hier ging men van de steiregel uit dat het doel de middelen heiligt.

Het is zelfs verklaarbaar, dat deze krachten uit de onderwereid in de verbeeiding van de republikeinen een soort ondergrondse vormen. Men vergeet in Nederiand te snel, dat hier de bordjes precies andersom hangen dan in eigen bezettingstijd. Juridisch mag dit aanvechtbaar zijn, tactisch en psychologisch moeten wij toch met deze stemming rekening houden. Het getuigt in eik gevai van nationaie bewustzijnsverenging om de Watergeuzen te verheeriijken en de bosgeuzen van Java maar te brandmerken als misdadigers. Dan is het eeriijker beide onder hetzeifde oordeel te stellen en oog te hebben voor de realiteit.

Niettemin vragen de goedwillenden onder ons zich wel eens af, of deze felle reactie werkelijk verdiend is. Zij voelen zich bedreigd en ontgoocheld. Zij voelen zich meegevoerd door de stroom van het gebeuren en in de nood, waarin zij zich bevinden, roepen zij om bescherming. In deze situatie van onzekerheid en chaos rust nu eenmaal op de Nederlanders de hachelijke taak, althans nog enige tijd de taak van handhaving van rust en orde voor hun verantwoording te nemen. De alles beslissende vraag is: Kan dit optreden de toets der critiek doorstaan?

Uit hetgeen reeds gezegd is, blijkt, dat dit optreden niet eenvoudig is. De dingen komen hier in het ondermaanse nu eenmaal nooit in juiste proporties voor. Men stond reeds voor een enorme achterstand, alvorens men aan handhaving van rust en orde kon denken. Het nationalisme had zich verschanst achter onredelijkheid, onhandelbaarheid, verbittering. Vanuit die ommuring treedt men telkens provocerend en saboterend op. Terwijl ik dit schrijf, komt er weer een bericht binnen van een treinontsporing, die enige mensenlevens kostte en vele zwaargewonden. Men kan

zich indenken, dat men ter wiiie van de veiligheid, ook der inheemse bevolking zelf (de meeste treinbeambten zijn Indonesiërs!) streng optreedt. De bevoiking vrAagt er om. Het is merkwaardig voor de Oosterse mens, hoe makkelijk hij kan omslaan van vriéndelijke gemoedelijkheid tot perverse, pathoiogische wreedheid, wanneer hij eenmaal tot vergelding en wraak overgaat. Het komt zelfs voor, dat de bevolking haar dank komt brengen voor zuik streng optreden. Men vertelt dit zeifs van de actie in Zuid-Celebes.

Met opzet liet ik ook déze zijde van het gebeuren zien. Critiek alleen is zo goedkoop. Ik heb ’t mij zelf daarmee niet gemakkelijk gemaakt. Voor de zoveelste maal merken wij echter, hoe makkelijk men in de draaikolk van de wraakoefening terecht komt en hoe „actie” en reactie tot de vicieuze cirkel voert van de eeuwige oorlog. Wanneer wij nu, na ongeveer twee jaar, de rekening opmaken, moeten wij, ondanks aiierlei verontschuldigingen op „omstandigheden” en van een uitdagende, prikkelende houding toch tot ons bitter leedwezen constateren op de verkeerde weg te zijn. Wij raken steeds verder van het doel der pacificatie af. Door de onwil van de tegenpartij? Natuurlijk ook, maar niet minder door een weinig begrij peilde, grootmoedige en koninklijke houding van de Nederlanders, ’n houding, die niet in overeenstemming is met het Koninklijke woord van 7 December 1942. Daardoor heeft men zich te veei in de impasse iaten lokken van een loven en bieden, waarvan het einde nog niet te overzien is.

Maar wij zijn voorai op de verkeerde weg, omdat bij het „poiitioneel” optreden methoden worden toegepast, die men van Duitsers en Jappen heeft af gekeken, die men zich door de tegenstanders laat opdringen, maar waartegen ons lastige Christeiijk geweten, dat zo dikwerf ais spelbreker optreedt, nu eenmaal een onverbiddelijk „neen” moet laten horen.

Hoe dan? Als de gangsters in Amerika vlammenwerpers gebruiken, kan de politie dan met bokshandschoenen volstaan? Het is een probleem op zich zelf, dat in de concurrentie van de geweldsmethode de verdediger zich gedwongen ziet minstens die wapenen te gebruiken die aequivalent zijn aan die van de aanvaller in een nimmer eindigende consequentie, voorlopig tot en met de atoombom. Maar dat probleem is hier niet aan de orde. De extremisten zijn hier tamelijk gebrekkig bewapend. Gelukkig maar. Hier is ’n fanatisme aan het woord, dat zeker nü niet meer overwonnen wordt 'door beproefde methoden uit de koloniale oorlog, Lqmboki Atjehl en een koppige onredelijkheid, die misschien door een enorme dosis goodwill en een daad van royale tegemoetkomendheid haar uithoudingsvermogen verliest.

Ik vrees echter, dat men er op deze wijze zeker niet komt. Wij zitten midden in de stroomversnelling van de wraakoefening. De verleiding om fanatisme meedogenloos tegen te gaan is groot, maar de poging is vergeefs. Men zal de stroom bij het begin moeten af leiden! Er is helaas nog maar een klein gedeelte van de Nederlanders, zowel bij de verantwoordelijke leiding als bij de grote massa, dat er begrip voor heeft, dat de eigenlijke spanningen op hoger plan doorbroken moeten worden. Het is ook niet gemakkelijk om aan deze grootmoedige houding vorm te geven in de

politiek, die overal ter wereld nog veel te vast zit in het schema van belang en prestige. Op dit terrein hebben Kerk en Zending een voorsprong, maar dan ook een voorbeeld te geven. Er is nog altijd een methode om de tegenstander te overwinnen door hem „voor” te zijn en door te „overbieden”. Maar dat is voor de politiek öf een onmogeiijkheid öf een ergernis (skandalon). Toch moet in eik geval de mogelijkheid, zeifs in de poiitiek, open blijven om het kwade door het goede te overwinnen. Anders kunnen wij beter eik Christelijk motief en elke aanspraak op het gezag van een hoger Koningschap als onbruikbaar en ondeugdeiijk uitschakelen en prijs geven.

Instede van zich door deze spanning te iaten corrigeren, ziet men in de practijk van het „politioneei” optreden een gevaarlijk afglijden naar ongeoorloofde methoden, die de critiek van Christelijke normen niet kunnen doorstaan. Hier en daar slaan deze ongeoorloofde methoden vaak tot sadistische praktijken over.

Het is niet gemakkeiijk om hierover objectieve gegevens te krijgen. Geruchten zijn er genoeg. Maar ais men vraagt: geef nu eens datum en piaats en legeronderdeei, dan zwijgen de meesten. Uit vrees voor soesa, bang voor rancune? Of omdat zij overdrijven? Het is goed, als men onverantwoordelijk gepraat tegengaat, maar wee ons, als men de waarheid onderdrukt. Het is de grote vraag, welke richtlijnen de iegerieiding voor het „politioneel” optreden aangeeft. Of gebeuren deze buitensporigheden op eigen initiatief van lagere commandanten? Het staat voor mij uit talrijke mededelingen vast, dat der gelijke uitspattingen plaats hebben.

Van de coiiega op Java, van wie wij reeds een artikel publiceerden, ontvingen wij nog weer een artikel, dat wij aan onze lezers ter overdenking zeer aanbevelen.

J. J. B. Jr.

Lee stafelnieuws

Een beroerder Israëls, door prof. dr G. C. van Niftrik, C. F. Callenbach N.V. – NUkerk, 1948, 398 bkz. (ƒ6.90). Op het titelblad staat als motto het woord van koning Achab tot de profeet Elia: Zijt gij die beroerder Israëls? Tegenover het titelblad staat het portret van Karl Barth. Prof. Van Niftrik geeft in dit boek „enkele hoofdgedachten van de theologie van Karl Barth”. Barth is een veel omstreden figuur. Orthodoxen noemen hem vrijzinnig, vrijzinnigen noemen hem orthodox; maar noch orthodoxen, noch vrijzinnigen kunnen zich aan zfjn invloed onttrekken. Hij heeft in elk gfval in kerk en theologie een copernicaanse wending teweeggebracht.

Vaak heeft men mij gevraagd om een goede inleiding op de theologie van Barth. Prof. Van Niftrik heeft haar ons gegeven.

Het enige bezwaar tegen dit prachtige boek, dat door de schrijver zelf wordt uitgesproken, is, dat het geen systematisch overzicht geeft van Barths theologie, bit bezwaar heeft tot keerzij het grote voordeel, dat vooral aandacht wordt geschonken_ aan de vragen, die niet alleen voor theologen van' betekenis zijn. Ik denk i.z. aan de laatste hoofdstukken over de kinderdoop, Rome en de politiek. Prof. Van Niftrik heeft recht op onze dank voor dit voortreffelijk werk.

Te waarderen is bovenal, dat hij Barth geen enkele keer in de rede valt. Wij weten, dat hij op menig punt van Barth verschilt. Het is er hem echter uitsluitend om te doen geweest, Barth aan het woord te laten. Dit getuigt van een bescheidenheid, die in de wereld der theologen een grote zeldzaamheid is. De lezer van Tijd en Taak zal vooral het laatste hoofdstuk interesseren: Barths beschouwingen over christelijk geloof en politiek (nationaal-sociaiisme, democratie, de staat, christelijke partijformatie enz.).

Het is niet een gemakkelijk boek, al heeft prof. Van Niftrik gestreefd naar eenvoud. Wie dit boek gelezen heeft, zal er voor altijd van overtuigd zijn, dat echte theologie geen particuliere liefhebberij van theologen, maar voor kerk en wereld een levenskwestie is, een zaak van, to be or not to be. Zeer dringend aanbevolen! J. J. B. Jr.