den Heer behoort de aardt en haar volheid. \ Psalm 24 1 1 j

Wd en Ttutk

ONAFHANKELITK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME

TEVENS ORGAAN VAN DE PROTESTANTS CHRISTELIJKE WERKGEMEENSCHAP

Z-aterdag Oct. IV4Ï No 5 Verschijnt 50 maal per jaar 47ste jaargang van de Blijde Wereld * Redactie Prof. dr W. Banning Ds J. J. Buskes Jr Ds L. H. Ruitenberg Mr G. E. V. Walsum Secr. der redactie: J. G. Bomhoff, Roerstraat 48111 A’dam»Z. Tel. 24386

Ahonn. bgvooruitbtt.ptTfaar fB.OO, halfjaar f 4.2 i. kwart. f2.io plus f 0.15 incasso. Usse nrs f 0.15. Postg. 21876, Gem. giro V 4500, Adm. N.K. De Arbeiderspers, HekelveU 15, A'dam C.

DE OORLOG ONVERMIJDELIJK?

Op het ogenblik, dat ik dit artikel schrijf, is alleen bekend, dat „Berlijn” op de agenda van de vergadering van de Veiligheidsraad staat, dat deze gepoogd heeft om meer te weten te komen en dat Ruslands vertegenwoordiger tien minuten gesproken heeft om te zeggen, dat hij niets zou zeggen. Daarmee schijnt de zaak nog steeds vast te zitten en wordt bij de westerse volken de indruk versterkt, dat menselijkerwijs gesproken, de derde wereldoorlog onvermijdelijk is.

Tegenover dit feit kan men waarnemen, dat twee houdingen worden aangenomen, die zich beide als nuchter-realistisch aanmelden. De eerste reden eert: als dan de oorlog onvermijdelijk is en wij zien dat in, dan hebben wij daarvan radicaal de consequenties te trekken: organiseer het militair geweld der andere volkeren tegen Rusland, opdat de strijd zo spoedig mogelijk beslecht zij. De andere betoogt: de Russen spelen wel een ongelooflijk brutaal spel, maar zij laten het zeker nu niet tot oorlog komen; zij weten dat zij die thans onmogelijk kunnen winnen, zij zijn niet alleen achter met wapenen (atoombom), maar hebben veel te veel te stellen met de door de vorige oorlog aangerichte verwoestingen en achterstand; overigens: over vijf jaar kan de situatie een andere zijn en de voorbereiding voor de oorlog moet worden voortgezet. Beide redeneringen maken indruk, versterken de angst en de bewapening, maar missen elk wezenlijk perspectief. Nu beweer ik niet, dat ik in staat ben een nieuw en bevrijdend gezichtspunt te verdedigen, m.a.w. dat ik wijzer zou zijn dan alle politici iri de Veiligheidsraad te zamen. Ik ben er diep van doordrongen, dat onze artikeltjes-schrijverij en ons gebabbel over deze dingen aan de wezenlijke machtsfactoren in het politieke wereldspel niets veranderen. Ik richt mij dan ook niet als rechter en betweter tot anderen, maar vecht met mijzelf, omdat ik meen, dat wij ons tussen de zo ovengenoemde twee realismen niet dood moeten laten drukken en ik hoop op begrip bij anderen in ons volk, die evenmin willen capituleren zonder meer waarbij ik overigens evenzeer „realist” wil zijn.

Laat mij beginnen, om van het martelende conflict tussen Rusland en het Westen een

kant naar voren te halen, die door de beide „realismen” over het hoofd wordt gezien. De kernvraag van het streven naar vrede is in het bijzonder een vraag aan de grote machthebbers: of zij bereid zijn hun machtswil en het geweld dat daarvan de dienaar is, te onderwerpen aan internationale, wil men: aan zedelijke regels. Bezie ik van deze vraag uit Sowjet-Rusland, dan vind ik achter alle gescheld en geschimp op de anderen, de overtuiging, dat de „kapitalistische” mogendheden per se niet alleen vijandige, maar ook gemene bedoelingen Roesteren, omdat zij nu eenmaal van uitbuiting en onderdrukking leven terwijl Rusland zelf geen andere bedoelingen heeft en hebben dan vredelievende en bevrijdende, omdat zich in dat land nu eenmaal een proletarische revolutie heeft voltrokken en dus de voorhoede van het zich bevrijdende wereld-proletariaat is. Achter deze overtuiging staat vanzelfsprekend de Leninistisch-Marxistische theorie, die de hoofden der bolsjewiki als heilsleer is ingehamerd.

Maar er doet ook meer in mee: een beangstigend denken in zwart en wit, waardoor de anderen steeds schurken en de Russen de onschuldig-zuiveren zijn, een zelfgenoegzaamheid, die elk wezenlijk versman van de andere volken volstrekt onmogelijk maakt. Het is geloof ik, niet moeilijk om in te zien, dat deze mentaliteit een voortdurende belemmering is, om de Russen er toe te brengen internationale regels boven hun machtswil en hun geweldsapparaat te aanvaarden. Waaruit de conclusie moet volgen: van deze kant kèin men dus geen bijdrage tot de vrede verwachten.

Bezie ik dezelfde vraag van de westerse mogendheden uit, dan vallen twee dingen op. Ten eerste: dat de westerse cultuur naar haar wezen democratie en critiek aanvaardt, en dus geneigd is om in andere omstandigheden andere politieke en sociale stelsels te aanvaarden, zonder ze als vijandig of boosaardig en gemeen te veroordelen. Maar ten tweede: dat het kennelijk ook deze westerse mogendheden niet zo gemakkelijk valt om eigen macht en geweldsapparaat te onderwerpen aan internationale regels. De kleinen en zwakken momenteel wèl maar de groten? Amerika voor-

op? En is dat in-zwart-en-wit-denken, dat ons in de Russen zo hindert, ook niet in het Westen aanwezig, in zoverre dat men zich moeilijk een betere sociaie en politieke orde kan voorstellen dan in onze huidige democratie is belicljaamd? Intussen: ik erken dankbaar; dat wij in onze democratische insteliingen.de mogelijkheid van critiek, óók op ons nationaai-egoïsme, óók op onze zelfgenoegzaamheid en hoogmoed bezitten, waardoor de westerse volken er toe kunnen komen, om zich in te voegen in een groeiend geheel.

Wat wil dit alles nu zeggen ten opzichte van de vraag of de derde wereldoorlog onvermijdelijk moet worden geacht? Voorlopig nog niet zo veel ik heb misschien wel de gedachte der onvermijdelijkheid versterkt door de boven gegeven kijk op de Russische mentaliteit. Ik voeg er echter aan toe: indien de westerse volken niet metterdaad en radicaal eigen macht en geweldsapparaten onderwerpen aan internationale regels, behoeft er over behoud van vrede niet meer gedacht te worden. Maar nog staat het zo: naarmate de rest van de wereld voortgaat op deze weg van onderschikking voorlopig zonder Rusland, maar steeds met loyaal de deur open zodra daar een ander inzicht baan zou breken naar die mate wordt de ban waaronder wij thans zuchten, gebroken. Daarom acht ik het feit dat Engeland aan India de plaats van een vrije staat in het gemenebest heeft aangeboden, een stap in de goede richting, óók van de organisatie van de vrede. Daarom zou het een positieve bijdrage onzerzijds zijn, wanneer wij met de Republiek Indonesië tot overeenstemming kwamen en deze werd opgenomen in de Verenigde Staten van Indonesië. Het staat voor mij vast: zó alleen, door organisatie van de vrijheid, wordt het communisme op positieve wijze overwonnen.

Wij hebben ons scherp te realiseren: wij hebben in Nederland ten opzichte van het tégenhouden van de derde wereldoorlog niet zo bijster veel te vertellen; wij hebben het ook niet in onze macht om de Russen te bekeren. Maar even scherp moeten wij weten: overal waar landen metterdaad macht en geweld onderwerpen aan internationaal recht, daar groeit de enige mogelijke orde, die de vrede kan brengen. Hier wordt het feit, dat wij democratische critiek mogen oefenen en onze regeringen kunnen stuwen, tot een hoogste plicht. Concreet: de Nederlandse bijdrage tot de vrede, tot positieve bestrijding van het communisme, is de organisatie van de vrijheid der Indonesische volken. Naarmate ik dieper besef, hoe onmachtig wij zijn tegenover Moscou, des te sterker versta ik onze plicht tegenover de vrijheidsstrijd in Indonesië. Het een hangt wezenlijk met het ander samen.

W. B.