Aan N den Heef behoort de aarde en haar volheid. V Psalm 24 : 1 /

ip## 1 rmi ï en laak

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME

TEVENS ORGAAN VAN DE PROTESTANTS CHRISTELIJKE WERKGEMEENSCHAP

ecr No. 12 Verschijnt 50 maal per jaar 47ste jaargang van de Blijde Wereld « Redactie Prof. dr W. Banning Ds J. J. Buskes Jr Ds L. H. Ruitenberg Mr G. E. V. Walsum Secr. der redactie: J. G. Bomhoff, Roerstraat 48 111 Tel. 24386

Alonn. bf vooruitbet. per faar fB.OO, halfjaar f4.2i, kwart, f 2.30 plus f o.l} incasso. Losse nrsfO.l}, 21876, Gem. giro V 4}oo, AJm. N.V. De Arbeiderspers, Uekelveld I}. A'damC.

Q)e moeilijke advent

Zeg eens eerlijk, lezer, heel eerlijk: betekent Advent iets voor u? Neen, begrijp mij goed, het gaat er niet om, of u weet wat Advent is. Dat weet u natuurlijk. Alle stichtelijke bladen brengen Advent-overdenkingen, in de kerk hoort u een preek over Advent (vier Zondagen achtereen ik beloof u, dat is véél), de kinderen komen thuis van Zondagsschool en vragen om kaarsjes, elke Zondag één meer. U hebt, met mij, waarschijnlijk het gevoel, dat er tegenwoordig zelfs meer „werk” van gemaakt wordt, dan vijf en twintig jaar geleden. Misschien vindt u ’t prettig of misschien vindt u het alleen maar overdadig. Mogelijk dit laatste het meest, omdat het een gespannen aandacht voor Kerstfeest vraagt, die het feest-zèlf, als ’t er eenmaal is, met zijn preek en kerstboom, zijn appelenbollen en zijn familiebezoek, niet waar kan maken.

Het probleem, waar ik in deze weken mee zit, en dat ik u openhartig wil voorleggen, is dit: er is een vorm, die wij gemakkelijk aanvaarden, er komen gewoonten, die ons wel liggen. Elke opfleuring van het leven is tfeest te denken geeft bijvoorbeeld een weemoedig genot. Maar komt daarna niet tevens een onoprechtheid te meer in het leven? Want laten wij de kwestie van vormen niet te achteloos voorbijgaan? Misschien is het een zaak van ouder-worden, maar ik ga steeds meer de betekenis van vormen zien. In tweeërlei richting. Ten eerste als welkome, ja noodzakelijke bescherming van het persoonlijke leven, camouflage als men wil van individuele duisterheden. Dat drukte die dronkaard uit, die te zijner verdediging

zei: „maar ik blijf altijd heer.” Ten tweede als het geleidemiddel van waarheden, van inhouden, waaraan wij slechts deel krijgen door de vormen te aanvaarden. Ja, waaraan wij deel blijken te hebben, als wij ontdekken, dat wij de vormen ons, ongemerkt, eigen hebben gemaakt.

Tot zover is er nog geen gevaar. Maar nu komt de moeilijkheid: de vorm is veel suggestiever dan het woord. De katholie-

ke traditie van het christendom weet daarvan. Waardoor bleef de Russische kerk onder het vuur, dat schroeiend over haar heen ging, toch leven? Niet omdat zij profeten had, niet omdat zij een machtige organisator bezat; zelfs niet, omdat bekwame mannen haar leidden. Dat alles was sterk negatief bij haar. Neen, zij bleek onuitroeibaar, omdat zij vormen handhaafde. Geen kerk is zo rijk aan vormen, waarin het Mysterie uitgebeeld wordt, als juist deze kerk. Geen kerk heeft zo zwijgend, toch werfkracht bezeten, als de Russische Orthodoxe Kerk. In haar eredienst en in de mensen, die haar trouw waren. Daar ligt haar kracht. Vandaar suggereert zij de menigte. En gaat zij steeds intenser werven. Ik constateer dit alleen, ik waardeer niet.

Maar nu komt de viering van de Adventsdagen over ons. En wij houden er min of meer rekening mee. Wij, en daarmee bedoel ik dat gedeelte van de Nederlanders, die op de grens leven van de Kerk en de wereld, eigenlijk meer in de wereld staan dan in de Kerk, maar die toch een eerbied jegens de Kerk hebben. Daar vindt deze vorm ingang maar wordt de waarheid ervan gedragen?

Ziehier het gevaar van alle vormen wij westerse protestanten zijn, dunkt mij, op herkenning van dit gevaar uitgeslapen dat wij gaan glijden in een wereld, die wij eigenlijk niet willen.

Wilien wij Advent? D.w.z. willen wij ons denken en ons handelen laten bepalen in deze vier weken voor Kerstfeest met een zekere bewustheid door de komst van Christus? Door de komst van de Geheel-Andere? Door Hem, die de werking Gods in deze wereld zichtbaar maakt en o, zoveel van wat wij zelf doen, bedoelen, hopen, geloven met serene glimlach ter zijde schuift?

Dat is de eerste vraag van Advent. Ik leg die vraag u en mijzelf voor, en ik houd het antwoord voor mij. Want dit antwoord is een levensbeslissing, en daar spreken wij niet gaarne over. De tweede vraag van Ad-

vent is deze: voelen, beseffen wij in deze periode, dat de wereldgeschiederiis de historie van de Adventstijd is? Ik verbaas mij er altijd over, hoe gemakkelijk wij allerlei adventsliederen zingen. Liederen, die op een komende heilstijd duiden. Maar zingen wij ze voor de vorm, of resoneert er iets in ons wezen? Mijn hemel, wat betekent dat dan? Het zou dan betekenen, dat de tijd, waarin wij nu leven lees uw dagblad, en gij vindt er een doorsnee van inderdaad „tijdelijk” is. Terwijl wij met een ernst en een vermoeiende ijver ploeteren, vergaderen, organiseren, of wij de grondslagen moeten leggen van een gebouw, dat voor de eeuwigheid bestemd is.

Ziet, dat zegt, in wijdere zin. Advent óók. Het is niêr alleen een jaarlijkse periode, om een aanloop te nemen om een vrolijk kerstfeest, om verhevener beter in de stemming te komen, maar het is een steeds weerkerende accentuering van wat onze tijd evangelisch gezien naar zijn wezen is: tijd, waarin wij op iets Anders wachten; tijd, waarin wij dus moetem afzien van dwaze illusies, van roeswekkende activiteiten, van bekommerende speculaties; tijd, waarin op de achtergrond van ons denken steeds leeft, dat dit alles voorlopig is, een noodgebouw blijft. En waardoor onze verwachtingen en onze teleurstellingen worden gestempeld.

Ik geloof, dat Advent alleen maar deze zin kan hebben. Ik zou daar bijbelteksten bij kunnen aanvoeren, als ik daar sterker in was. Maar nu de moeilijke vraag: als dit het wezen van de Adventsviering is, hoe durven wij dan, in ónze cultuur, deze vorm ingang te doen vinden? Want ook wie erkent, dat hier inderdaad de strekking van Advent is aangegeven, die zal toch ik spreek uit eigen ervaring aan de waarheid vreemd blijven.

Want onze cultuur de kerk valt daar in dit opzicht ook onder dringt juist met alle heftigheid een andere kant uit. Zij wil de dingen hun eigen, absolute waarde geven; zij wil vitaal als zij is niet denken aan een einde; zij wii scheppen, en zij doet dat, ook ai zeggen haar modernste filosofen, dat zij eigenlijk zinloos is. Misschien doet zij het wel juist daarom. En in deze wereld duikt Advent op. Wie herkent de maning? Wie herkent de ironische lach? Wie draagt de waarheid van Advent in het hart? En waar blijkt dat?

Vragen, vragen, vragen. Zijn wij aan véél meer toe? Er is geen groter gevaar voor onze geest, dan te vroeg antwoorden vast te nagelen. Of om vragen als lastig en vermoeiend ter zijde te schuiven.

Misschien is, voorlopig, dit de betekenis van de Adventsvormen, dat ze ons dwingen naar de bedoeling te speuren. En voor die bedoeling te huiveren. Maar als wij dat ook doen, dan hebben wij een moeilijke Advent. Het zij zo. L. H. RUITENBERG