Over militairisme

Er is in den lande een getemperd optimisme over de omvang en ernst der excessen bij onze militaire actie in Indonesië. We zagen in een vorig artikel, hoe minister Van Maarseveen hieraan uitdrukking gaf, en de stelligheid, waarmee hij verklaarde, dat ze, óf niet hadden plaats gevonden, óf alsnog streng onderzocht zouden worden, deed de heer Goedhart een motie intrekken, die op onderzoek aandrong (zie T. en T. 26-11). Evenwel, de geruchten houden aan. De lezer kan nu in deze aflevering daarvan de echo vernemen in een brief door ds Strijd meegedeeld. Vorige week bracht „Vrij Nederland” enkele afgrijselijke bijzonderheden; deze week heeft „De Groene” een onthullende brief gepubliceerd, voorzien van een commentaar door dr Dippel.

De onrust stijgt, en zelfs een blad als „De Linie” heeft deze week (25 II blz. 9) de manier, waarop minister Van Maarseveen de motie Goedhart ontraden heeft, betreurd, om het motief, dat „we geen kansen mogen verzuimen om van oprechte bedoelingen blijk te geven.”

Ik voor mij meen, dat dit laatste motief bijkomstig is. Als er in Indonesië dingen gebeuren, waarvan de door „De Waarheid”, door V.N., door „De Groene” enz. gepubliceerde brieven getuigen, dan is dit verschrikkelijk, niet allereerst, omdat we er onze goede naam in het buitenland mee verspelen, maar omdat dan in onze naam aan Indonesiërs gemeenheden worden aangedaan en omdat onze soldaten, die er de bedrijvers van zijn, zedelijk bedorven worden.

De N.R.C. (26-11) waarschuwt in dit verband, m.i. volkomen overbodig, tegen generaliseren. Niet alle soldaten op alle posten in Indonesië begaan gruwelen. (Inderdaad, evenmin als alle Duitse soldaten beestmensen waren). Neen, natuurlijk niet! Maar de vraag is: gebeurt het nu en dan? Wordt het streng gestraft of door de vingers gezien door de verantwoordelijke gezagsdragers? Een laatste angstige vraag: Hoort het soms bij het systeem, dat wij hebben in Indonesië? En als men dan, zoals de N.R.C., laconiek durft te schrijven, dat „excessen bij een leger tè velde bijkans onvermijdelijk zijn”, dan is de weg vrij gemaakt naar een berusten in het onvermijdelijke. En wanneer daarnaast aangedrongen wordt, dat er „een duidelijk gefundeerde verklaring van officiële zijde naast of tegenover die brieven moet gesteld worden” (nog steeds N.R.C.), dan zal die regeringsverklaring strekken, niet tot het tegengaan dier excessen (die immers onvermijdelijk zijn) maar tot zuivering van „de naam van onze beschaving, de naam van onze troepen (lees van onze legerleiding) enz.” Dat betekent in rond Nederlands, dat de „onvermijdelijke excessen” geduld moeten worden, maar tevens zoveel mogelijk ontkend, of verkleind, of af geschoven op kleine mannetjes vanwege onze „goede naam”.

Is dit een kwaadaardige uiteenzetting? Is dit ongemotiveerd wantrouwen? Mij laat dit aspect der Indonesische kwestie niet meer los, doch laten we koel en nuchter blijven! Ik wijs af de verontschuldiging, dat de Republikeinse vrijheidsstrijders ook geen brave jongens zijn. Als wij de pretentie hebben „orde en rust” te scheppen, dan mogen we onder geen beding ons verlagen

tot het niveau van hun wrede moord- en folterpartijen, dan moet er streng maar rechtvaardig opgetreden worden.

„Heb ik”, zo vraagt men zichzelf dan angstig af, „wel aanduidingen, buiten de zo juist genoemde redenering, om te vrezen, dat onze regering dit spel van verdonkeremanen der excessen zal spelen?” Helaas. Hier zijn er enige.

Dat er excessen in Z.-Celebes gebeurd zijn in Dec.—Febr. 1946-’47, staat na een regeringsonderzoek van anderhalf jaar, wel vast, maar het strafrechtelijk onderzoek tegen de hoofddader, in Dec. 1948 aangekondigd, heeft nog geen voortgang gevonden, in elk geval geen resultaten gehad. Kapitein Westerling is een gevierd legeroverste in de strijd tegen de Republikeinse rebellen.

Het geval Bondowoso (dodentrein) is ten langen leste berecht met opvallend milde straffen voor de ondergeschikten, die schuldig waren bevonden.

De soldaten, die weigerden bij Pakisadji een kampong neer te branden, zitten, bij mijn weten nu wel is waar niet meer in de gevangenis te wachten op het antwoord, dat de minister heeft toegezegd (13-XI-’4B) aan de heren v. d. Goes van Naters en Vorrink, die geïnformeerd hebben, of een gewone soldaat een bevel van deze strekking ook kon weigeren.

Veronderstel nu eens, dat de minister (nu niet minister Sassen, maar minister Van Maarseveen) duidelijk uitsprak, dat zulke maatregelen geen pas geven, en dat de soldaten groot gelijk hadden naar hun eigenzinnig geweten te luisteren, wat voor gevolgen zou dat woord in Indonesië hebben? En veronderstel, dat kapitein Westerling inderdaad straf verdiend had en ook kreeg, hoe verlammend zou dit werken op de energie, waarmee daarginds voor „orde en rust” gezorgd wordt.

Ik heb nu drie heel duidelijke gevallen genoemd. Er heeft destijds in een bepaald gedeelte onzer pers een afschuwelijk verhaal gecirculeerd, over het schieten van Nederlandse militairen op Indonesische kinderen. Hoe heb ik, in die dagen, geschokt door het verhaal, gehoopt, dat de regering het categorisch zou tegenspreken. Het was gebeurd in Augustus 1948, dus in een periode van betrekkelijke rust, en niet in een of andere verre uithoek, maar in Batavia. Twee socialistische jongeren van „De Nieuwe Koers” hebben in een open brief aan de leden van de Staten-Generaal, (gepubliceerd XI-’4B) hiernaar geïnformeerd. Zij vroegen deze leden: „Kunt u zich zonder meer neerleggen bij deze berichten?” Hebt u ooit van een antwoord gehoord? Dan is er nog het geval Tarinmalaya (150 Indonesiërs gedood, huizen verbrand, rijstvoorraden vernietigd); het feit, als het waar is, speelt zich af begin ’4B en is ter verantwoording van het Corps Speciale Troepen: kapitein Westerling. Hebt u daarover ooit een regeringsverklaring gehoord? De mensen, die militaire actie no. 1 veroordeeld hebben, gewaarschuwd tegen militaire actie no. 2, en, toen die eenmaal een feit was, deze openlijk hebben af gekeurd, zijn, zelfs de communisten meegerekend, een kleine groep. Men heeft het ons heel duidelijk gemaakt: we zijn maar een minderheid. Een onzer motieven was: „Begin

er niet aan, want het wordt een smerige oorlog.” We zijn nu weer twee maanden verder, en ik vraag, niet triomfantelijk maar verdrietig: „Hebben wij soms toch gelijk gehad?”

Misschien dat de feiten toch enige reden geven tot de vrees, hierboven uitgesproken en nu gebruik ik het woord „onvermijdelijk” dat een oorlog, door deze legerleiding èn met dit bestuur in Batavia, èn met derzelver aanhang in Nederland, onvermijdelijk tot gruwelijke excessen voert, die, indien bekend, onze goede naam in de wereld deerlijk zouden schaden. En dus, gaan we niet de excessen bestrijden, maar deze camoufleren, alsof onze goede naam ooit gered werd tenzij door goed te handelen of althans schuld te bekennen.

Ten slotte : ik wens niet te vergeten, dat ik nog steeds lid ben van een politieke partij, die in meerderheid deze actie met haar gevolgen, laat het zijn: schoorvoetend, gewild heeft. Hen allereerst zou men willen vragen: Wat denkt ge hiertegen te doen? Beschikt ge over de machtsmiddelen om deze giftige woekerplanten van het militaire optreden uit te roeien? Herinnert u, dat interpellaties (over Celebes, over Pakisadji, over het incident Banka) bitter weinig uithalen.

Het staat wel fraai om te protesteren tegen immorele rechterlijke methodes in verre landen, maar zou men niet beter doen eerst eigen erf eens schoon te vegen? Als het de taak van het socialisme is, op te komen voor de ontrechten onzer aarde, dan hoort kard. Mindszenty daarbij, maar toch ook die Indonesiër, die ergens zonder vorm van proces door een nekschot aan zijn einde kwam.

J. G. BOMHOFF

CONFERENTIES

„Kerk en Wereld”, Stichting der Nederlands Hervormde Kerk, De Horst, Driebergen, stelt dezer dagen haar zomerconferentieplan vast, waarna publicatie zal volgen. Het zal mogelijk zijn rekening te houden met de plannen van verenigingen enz. die conferenties willen houden. In verband' hiermede wordt het volgende medegedeeld:

Op De Horst en de daarbij behorende barakken, alle voorzien van stromend water, douches etc., is plaats voor pl.m. 80 gasten, verdeeld over 30 éénpersoonskamers, 8 tweepersoonskamers, 3 vierpersoonskamers, 1 zespersoonskamer en 1 ruimte voor 15 personen.

De pensionprijs voor conferenties op De Horst, welke door andere organisaties dan Kerk en Wereld worden georganiseerd, is f 4.— per persoon per dag. In de loop van de zomer komt op het terrein van De Horst het Eijkman-huis gereed. Ook dit is voorlopig voor conferenties beschikbaar. De capaciteit Is 51 éénpersoonskamers en 8 tweepersoonskamers. Elke kamer heeft vaste wastafel, opklapbed, vaste schrijftafel.

De prijs voor conferenties in het Eijkman-huis is ƒ5.— per persoon per dag.

Aanvragen worden gaarne vöör 10 Maart a.s. ingewacht met volledige vermelding van verwacht aantal deelnemers, omschrijving van de te houden conferenties en vooral de gewenste periode. Adres: Kerk en Wereld, „De Horst”, Driebergen.