De naakten van

Kees van Donven

Ik ben pas gaan kijken naar de tentoonstelling in het Boymans-museum, toen de naakten weg warenfWant door het weghaien ben ik gaan denken over de vraag of zoiets mocht. Èn het weghalen èn het naaktschilderen. Nu gaat het vaker zo; hoe meer je er over denkt, hoe moeilijker het wordt. Daarom bied ik hierbij alleen maar. een artikel aan met een aanloop. De afloop moet nog komen. Als die ooit komt. Bij de meeste mensen —dus ook bij mij komt de afloop op zijn eigen tijd. Goed, ik ben dus, met mijn vriend de kunstschilder naar Rotterdam geweest. Om Van Dongen, gekuist en wel, te aanschouwen.

Sinds in toenemende mate er een aparte taai ontstaat om over schilderijen te spreken, kan je niet meer volstaan door lang en ingespannen tussen de haren van je kieurgevoelige ogen door te blikken, om voor kunstlievend man te worden aangezien. Ik had mijn vriend de kunstschilder gevraagd mij te willen aanhoren, en mijn lekenopmerkingen te transponeren in de toonhoogte van de ware kunstkenner. Hij heeft het gedaan, maar ik ben die woorden weer kwijt, en daarom zeg ik het maar heel gewoon, dat ik de meeste schilderijen van Van Dongen rondweg prachtig vond. Een Parijs plein heeft mij wellicht het meest getroffen. Wijd, licht, ijl. Je voelt je er aanwezig en je bent opgenomen in die wonderlijke stad, waarheen Van Dongen trok, toen hij een aankomend schilder was om er een weekje te logeren en waar hij zijn leven verder bleef wonen.

Maar ook die portretten boeiden zéér. Blijf ’s staan voor Rappoport, de Franse communist, die over Jaurès schreef. Hij stond ons daar maar aan te kijken. Schrander, een beetje wereldvreemd. Het was of een mens naar je toekwam, zonder reserves, zoals hij was. En dan zit daar ook Anatole France te peinzen. Zijn handen rusten, maar wat zijn ze nerveus! Heel anders dan M. Barton, die gemoedelijk, zelfverzekerd, hand in hand naar je stond te kijken.

Blijf óók voor de damesportretten staan. De zéér voorname en trotse gravin zal u lang bij blij ven. Een vrouw, voor wie het voornaam-zijn haar enige functie is. Ze behoeft er niet meer aan te denken, ze is het.

Gunst, ja, dan ligt daar ook nog een dame op een sofa. Zwart tegen zwart. Zinnelijk, zeker. Je kimt er alles bij denken, als je daar plezier in hebt. Maar zie liever naar de pracht van de lijnen, naar het verrassende van al die tinten zwart. Ais u gaat zeggen wat ongetwijfeld zo is dat er met deze dame iets aan de hand is, dan komen verkeerd, opgevoede knapen staan ginnegappen om die ene te korte rok en likkebaardende heertjes zuilen on welvoeglijke dagdromen hebben. En dan komt er wéér een aanstotelijke vergadering van de Raad van Rotterdam.

U merkt, ik heb de naakten niet gezien.

Mijn vriend de kunstschilder had ze wèl gezien. Hij was bij de opening geweest en was een paar dagen later wéér gaan kijken. Hij had er twéé in zijn herinnering. Wat voor de onbezoedeldheid van zijn ziel pleit. Want toen ze de zaak gingen uitkammen, vonden ze er twaalf.

Hiermee ben ik bij het punt, waar ik wezen wil en waar ik niet verder kom.

Waarom schilderde Van Dongen ontklede vrouwen? En waarom schilderde hij in het bijzonder déze vrouwen ontkleed? Schilders beschrijven meestal niet, wat ze voelen, en daarom voelen anderen vaak meer, dan de schilders beschilderen. Maar niemand maakt mij wijs, dat Van Dongen zélf niet precies weet, waarom hij het doet. Anders kon hij die markies, die op één avond 1.000.000 francs uitgaf voor vuurwerk, niet zo onthuld in zijn grootscheepse allure van Lebemann aan de volgende eeuwen prijsgeven. Vraag: waarom schilderde hij deze vrouwen?

Mijn vriend de kunstschilder heeft het uitgelegd. Dat komt omdat naaktschilderen de hoge rijschool is van het schilderschap. Niets is moeilijker, dan de lijn en het kleurige van het naakt weer te géven. Ik neem dat aan. Maar dan vraag ik: als je het kunt, moet je er dan mee doorgaan? Waarom blijft zulk een kunstenaar er door geboeid? Waarom zal ik een beetje vervelend gevoel krijgen, als iemand vaak met graagte sexueel voorlicht, zonder dat men er om vraagt en waarom moet ik zo’n naakt niet alleen mooi, maar óók aanvaardbaar vinden? Men moet mij niet van preutsheid verdenken- Maar wezenlijke eerbied voor de mens leidt tot ingetogenheid in woord en gebaar op het gebied der erotiek. Wij hebben met elkander geleerd (slecht geleerd vaak) om deze openbare verborgenheid verhuld te benaderen. In die verhulling geven wij aan het mysterie van het leven in zekere zin gestalte. Maar zo’n schilder trekt zich daar niets van aan. Hij ziet het leven en hij laat het anderen zien. Hij is bekoord door de schoonheid er van, en nu kunnen wij het aanschouwen van wege die fraaie weergave. Maar kan ik het kunstelement losmaken van al dat andere? Kan ik lijn en kleur prachtig vinden en tegelijk weigeren mee te voelen, wat de kunstenaar mij als zijn gevoel wil suggereren, toen hij aan zijn onderwerp bezig was? Dat kan niet. Ais ik voor Titus van Rembrandt sta, dan krijg ik tranen in mijn ogen. Want ik zie niet alleen de warmte van het matgouden licht, de teerheid van het jonge leven, maar ik zie ook het kind van de schilder en ik voel de liefde, waarmee hij dit ziekelijke, peinzende jongetje in de ogen heeft gekeken. Daar kan ik inkomen. En daar mag ik inkomen. Mag ik, néén, wil ik ook op die manier naar een naakt van Van Dongen zien? Eerlijk gezegd: ik huiver daarvoor terug. Intussen: hij heeft het geschilderd en Van Dongen zou Van Dongen niet zijn, als hij dat niet gedaan had, de man, die een

beetje op een afstand, met ironie en toch innerlijk ermee verbonden leefde in die wereld van wereldse mensen. Mensen, die op alle gebieden weten wat er zo te koop is, en toch een zekere leegheid nooit helemaal kunnen bedekken. Dat is een cultuurverschijnsel en het is meer dan dat. Het is een levende werkelijkheid onder ons en een mogelijkheid in ons. Misschien is het wel daarom, dat mij de krampachtigheid, waarmee de zedelijkheidsridders Van Dongens naakt te lijf gaan, zo tegenstaat: zij geven geen nieuwe vormen aan een werkelijkheid, maar gaan de uitingen daarvan te lijf. Zij trekken grove lijnen tussen wat men mag zien, zonder de wegen te wijzen om te komen tot een cultuur, waarin dit alles het grootdoen en het erotisch leven op een ander plan is gekomen.

Aan de andere zijde kan men toch ook zeggen, dat de mensen van de kunst weinig oog hebben voor de problemen die hier liggen. Allerlei geavanceerde bladen doen naar aanleiding van deze kwestie, alsof hier eigenlijk niets aan de hand is. De communisten hebben zelfs in de Rotterdamse gemeenteraad .over geestelijke vrijheid gesproken. Hier is in ieder geval het probleem aan de orde van de verhouding tussen het schone en de zede. Tussen wat mdbi is en goed. Wij kunnen moeilijk voihouden, dat dit in elkaar overvloeit. Hier ligt bovendien het probleem van de leidende functie van de overheid. De antirevolutionnaire spreker in de gemeenteraad had het over actieve cultuurpolitiek, die men moest volgen. Er was niemand, die lachte. Ofschoon er alle reden voor was. Want actieve cultuurpolitiek is juist niet in de eerste plaats het verbieden van de naakten van Van Dongen, maar wegen zoeken naar goede culturele vorming van een gemeenschappelijk beleden overtuiging uit. Ik ontzeg de anti-revolutionnairen het recht op grond van dit woord Van Dongen af te wijzen. Actieve cultuurpolitiek is niet alleen néén-zeggen, maar ook jó,-zeggen. En waarop zij ja zouden moeten zeggen, is mij niet duidelijk.

Ten slotte dit: toen er eenmaal een rel ontstaan was, gestimuleerd door christelijke lieden, moesten B. en W. van Rotterdam gaan denken over dit probleem. Zij zwichtten. Ik kan mij dat voorstellen. Wanneer er in de kranten staat, dat daar, in Boymans, zulke vieze dingen zijn te zien, kan men die aanstotelijkheden niet meer laten hangen. En men kon ook niet meer, zoals de communisten en de liberalen wilden, ze er weer neer hangen, alsof er niets gebeurd was.

Maar daarmee is de zaak niet klaar. Als de overheid néén zegt, dan zal zij ook moeten arbeiden voor een nieuwe cultuur. Zelfs op dit netelige gebied. Ik vrees, dat de sterkste stimulansen daarbij niet zullen komen van de mensen, die de zedelijkheid verdedigen op de manier, zoals dat in Rotterdam gebeurd is. L. H. RUITENBERG.