water en brood. Het is ondertussen winter geworden. Het vriest in de cel en hij heeft maar één deken. Hij wordt ziek van de kou en de honger. De eenzaamheid en de stilte maken deze vrolijke Rijnlander razend.

In het prachtige boekje „lm finstern Tal” beschrijft dr Hanns Lilje zijn gevangenschap. Ook hij zat alléén in een cel. „Gesegnete Stille. Gesegnete Einsamkeit. Ich habe nicht gewusst, dassein Dasein, das noch ganz irdisch und menslich ist, schon so offen sein kann für die Welt Gottes.” Niet iedereen is het echter gegeven, de stilte zó te beleven.

Naar Dachau

Later wordt Carl Tepke naar een andere gevangenis gebracht. En als hij denkt, eindelijk vrijgelaten te zullen worden, wordt hij overgebracht naar Dachau. Daar klimt hij langzamerhand op tot Blockalteste. Maar als hij weigert om gevangenen te slaan, wordt hij weer gedegradeerd. Dan gaat hij op transport, naar een ander concentratiekamp. Maar reeds vrij gauw wordt hij weer teruggebracht naar Dachau. Hij komt dan in het bij-kamp Allach.

Hoeveel Hollanders Carl Tepke in Dachau heeft zien komen en gaan, is niet te schatten. Zelf vertelt hij met veel trots, dat zeker 300 Hollanders aan hem hun leven danken. Hij was altijd gul met brood en eten, dat hij stal uit de keuken. En de Hollanders trok hij vóór.

Herr Tepke had er slag van, met de S.S.- bewakers om te springen. Hij brulde even hard als zij. Daarom kreeg hij vertrouwenswerkjes: hij mocht dikwijls op een vrachtauto het gehele kamp doorrijden, bijv. naar de opslagplaatsen. Dan passeerde hij het crematorium, waar dag in dag uit de schoorstenen rookten. Hij heeft de galgen gezien en de gaskamers, toen ze nog in werking waren ... Hij zag de Russen doodschieten ...

Als de bevrijding komt, als de S.S.-bewakers gevlucht zijn in de burgerkleren van de gevangenen, breken de gevangenen los. Zij overstromen het omringende land, en velen van hen plunderen en stelen op de boerderijen. Dat doet Carl Tepke niet. Hij zoekt welbewust een auto uit van een S.S.- officier en rijdt weg, naar een adres, dat hij van een mede-gevangene gekregen heeft, in de buurt van München. Met zijn eigen handen bouwt hij een afgebrand huis weer op, trouwt, en begint een zaak in spiritualiën.

Nu is het 1949. Carl Tepke’s groothandel bloeit. Hij is weer een welvarend man, hoewel hij al zijn bezittingen (zijn huizen, zijn auto’s enz.) in Holland kwijt is. Vijandig vermogen, zegt de Hollandse regering. Ik ben geen wetsgeleerde, maar ik meen toch, dat hier iets scheef is. Een Duitser, die zó getoond Holland en de Hollanders lief te hebben, heeft volgens mij eerder recht op een eervolle vermelding.

Het is deze Carl Tepke, die mij rondgeleid heeft door Dachau. ledere stap in het kamp bracht de oude pijn weer boven. leder verhaal, iedere aanwijzing, was het openscheuren van een wond. Hij was één dag weer terug in de hel.

MARY J. DE GEUS—SMELT

De Stichting Kerk en Wereld vraagt per 15 October of eerder: Een ervaren hoofd van de keuken. Het bezit van diploma’s strekt tot aanbeveling. Brieven aan de directrice van het Eijkmanhuis, Kerk en Wereld, De Horst, Driebergen.

Na vijf weken

JEUGD VAN NEDERLAND

Een geheim: Mag ik beginnen met u een geheim te verklappen? Enkele bestuurders hadden 200.000 bezoekers verwacht. Dit had, volgens hen, mogelijk moeten zijn, aangezien ook andere grote tentoonstellingen gedurende een paar weken veel meer dan honderdduizend bezoekers hebben getrokken. Maar deze andere exposities waren en zijn steeds weer „De Damesbeurs”, „De Jaarbeurs” enz. en men ging er naar toe om zakelijke redenen, om de nieuwste snufjes te bewonderen, om „eens gezellig uit te zijn”, om van attracties te profiteren, pudding te proeven. Want nieuwsgierigheid en het verlangen naar „gezelligheid” zijn belangrijke drijfveren der massa, wij weten ’t zo langzamerhand.

De tentoonstelling „Jeugd van Nederland” behoefde echter bewuste, actieve kijkers. Het gros der bladen heeft deze expositie naar waarde beoordeeld, d.w.z. juist op de activerende tendenz er van gewezen; en dit was, op de keeper beschouwd, anfi-propaganda. De grote „men” liet „dus” verstek gaan.

„Jeugd van Nederland” ging uit van het kwaliteitsbeginsel; maar dat wil ook zeggen: berusten in een aantal van „maar” 100.000 bezoekers, in de wetenschap dat „honderdduizend bewuste kijkers” een niet te onderschatten resultaat betekent. Tot nu toe was er nog geen expositie die een aesthetisch verantwoord geheel vormde als „Jeugd van Nederland”; hetgeen vooral te danken is aan de initiatiefnemer dr Mettrop en de architect Paul Bromberg. Heel wat heilige huisjes werden door hen niet gerespecteerd, gelukkig!

Was het sociale element te weinig geaccentueerd? Keerden de bezoekers huiswaarts voldaan en alleen maar voldaan over wat allemaal al bereikt was voor de jeugd? Namen zij alleen déze indruk mee: „wat hebben wij ’t toch heerlijk ver gebracht!”? Voor zover dat inderdaad het geval was, is het niet aan een verdoezelingstactiek der organisatoren, doch aan de oppervlakkigheid zelfs der „bewuste” bezoekers te wijten.

Dikwijls heb ik op „wacht gestaan” bij de stand, bij het achterbuurthoekje, dat afgrijselijk smerige, sombere hokje, waarboven te lezen was: „Een derde van onze jeugd leeft zó”.

veel mensen zag ik hier langs gaan. Weinigen zag ik huiveren. Veel mopjes heb ik gehoord, n.a.v. enkele boefj esachtige woorden, die ten einde het milieu te karakteriseren op de muur waren geklad. Er was ook „moderne reclame” bij wijze van ironische aanvulling te bewonderen. Allen zagen, dat „het bier weer best is”. Sommigen „lachten zich een rotje”. Maar dit Mene Tekel: „Een derde van onze jeugd leeft zó”..., hoe weinigen werden stil bij deze verschrikkelijke aanklacht...

Mij dunkt dan ook, dat „Jeugd van Nederland” zijn sociale roeping begreep. Dat er een enkele stand misplaatst was: ook de organisatoren hebben dit beseft. Ik denk bijv. aan de opdringerige „hobbyclub”, die zeer zeker geen oplossing biedt voor massajeugd; de hier tentoongespreide stukken zijn het resultaat van vele jaren werken en konden alleen door uitermate _bekwame en geschoolde lieden worden ver-

vaardigd die niet bepaald op de cent moesten kijken. Deze club zou in de commerciële afdeling meer op z’n plaats zijn geweest.

Activiteiten Volksdansen, uitvoeringen van de volksmuziekschool, poppenkast, sportdemonstraties, kindercircus, maakten de tentoonstelling tot een levend geheel. Er viel veel enthousiasme te bespeuren, veel goede wil en veel ijver (soms ook, heel vermakelijk, na-ijver).

Het instituut „Film en jeugd” heeft Rankjeugdfilms vertoond en veel bekendheid verworven. ledere dag vonden twee voorstellingen plaats, die met een enkel woord werden ingeleid. Ondanks het feit, dat het publiek van een „nabespreking” maar weinig gebruik maakte, gaven de toelichtingen toch wel cachet aan de voorstellingen. Voortreffelijk voornamelijk de Engelse films „Spoorzoekers”, „De rit op de locomotief” en „Niagara-Val”; deze rolprenten kunnen een uitmuntende grondslag voor de binnenkort op te richten jeugd-filmclubs vormen. Het is mij echter niet duidelijk geworden, waarom het Instituut de Russische film „Op bevel van de snoek”, een van de meest verrukkelijke jeugdfilms, niet heeft gehuurd.

Toneel Hoe is de stand van zaken op het gebied van lekentoneel? Men kon verwachten, dat de diverse jeugdorganisaties met hun beste stukken naar voren zouden komen. Er bestond in het RAI-gebouw immer de gelegenheid, buitenstaanders te tonen, waartoe men in staat was.

Een en ander viel echter tegen, niet zo zeer wat het spel der jongens en meisjes betreft. Zij deden hun best en speelden wakker. Neen, ik bedoel de stukken. „Ons Huis” heeft grotendeels verstek laten gaan. Jammer, velen hadden graag na het succes van „Nun singen sie wieder” twee jaar- geleden —, met de nieuwe stukken van de Volkshuizenbeweging kennis willen maken.

De A.J.C. bracht enkele enigszins traditioneel-pathetische stukken. Bij de Padvinders waren het de meisjes, die een revue van Martie Verdenius speelden. Na een bijzonder goed gevonden aanhef, zakte het stuk ineen en werd een braaf propaganda-nummer, met liedjes, geimiteerd kampvuur en wat dies meer zij. De verschillende groepen van de katholieke jeugd lieten zich in de toneelzaal die heel ongelukkig naast die van de sportactiviteit was geplaatst en zodoende veel hinder ondervond van de sterke athleten niet onbetuigd. Daar was het eerste bedrijf van André Pugets „Jeugd”. De bedoeling was met moderne jeugd geconfronteerd te worden; dialogen en gebeurtenissen waren al te simplistisch; alleen het verhaal eigenlijk „monoloog” van het jonge meisje, dat van een (feitelijk nooit beleefde) belevenis vertelt, fantaséért, vermocht te boeien.

In Claude Peignots „Hemd van een gelukkig mens”, was de overgang van symbolisme naar „Verkenners”-propaganda wel erg abrupt... Ter gelegenheid van de tentoonstelling werd door Cas Baas het toneelspel „Ge-