DE BISSCHOPPEN, en de personeelsverenigingen

In „Het Parool” stond Vrijdag 21 April een artikel van mr Jan Derks, de hoofdredacteur van „De Tijd”. Een bijdrage tot meer begrip, stond er boven. Dat betekende: meer begrip voor de uitspraak der Nederlandse bisschoppen, waarbij zij de deelneming aan personeelsverenigingen voor rooms-katholieke arbeiders ten sterkste hebben ontraden. Een verbod achtten de bisschoppen in het huidige stadium uit overwegingen van beleid niet gewenst en uit principieel oogpunt zelfs niet geheel verantwoord.

„Het Parool” gaf hierop commentaar in een artikel en noemde deze uitspraak een „bijdrage tot volksverdeling”. Gaf toen heel netjes aan mr Derks gelegenheid zijn visie op de zaak te geven. Ongetwijfeld zeer prijzenswaardig en zeer democratisch van „Het Parool”. Dagbladen met een politiek karakter neigen doorgaans al te zeer tot het profetische en verwennen ons dus niet met gesprekken, waarin mening tegenover mening wordt gesteld.

Nu veronderstelt zo’n gesprek echter, dat men de zaak, waarover het gaat, scherp stelt. Mr Derks verzekert ons, dat wij onmogelijk begrip kunnen opbrengen voor het rooms-katholieke standpunt, als wij geen kennis hebben van de rooms-katholieke theologie aangaande natuur en bovennatuur. Dat zal dan wel. Mr Derks suggereert echter dat, wie dat nu maar begrijpt, de uitspraak der bisschoppen ook zal kunnen billijken.

Mijn reactie is: ik begrijp het wel, maar billijk het helemaal niet. Deze uitspraak heeft mijn wantrouwen tegenover de politiek en de strategie van Rome alleen maar versterkt. Ik zal wel onder de anti-papisten gerangschikt worden, maar inderdaad: ik vertrouw Rome niet.

Om-misverstanden te voorkomen: ik vertrouw een bepaald Rome niet. Rome is voor mij ook: Pegny en Mounier en Van Duinkerken en Ruygers en m’n kapper enz. En voor dat Rome heb ik diep respect.

Maar er is ook het Rome van de macht en de strategie en de politiek. Jammer genoeg krijgen we daar voortdurend mee te maken. Ook in de uitspraak van de bisschoppen. En het ellendige is, dat mr Derks stellig gelijk heeft; dat dit Rome aan alle kanten gedekt is door de leer van het „theologische Rome”. De vraag komt steeds vaker bij me op: is dit Rome werkelijk bondgenoot in onze worsteling om een waarachtig vrije, democratische samenleving op te bouwen? Weer even een misverstand voorkomen: ik wil nooit vergeten het aandeel van onze rooms-katholieke landgenoten in de strijd tegen het nat.-socialisme.

Maar nu even een paar andere dingen. Eerst die personeelsverenigingen. Dat zijn bijna overal ontspanningsverenigingen. Het doel: de mensen, die dag aan dag samen in een bedrijf werken, ook eens anders‘(en wel voor wat ontspanning) bij elkaar te brengen. Men leert elkaar dan ook eens van een andere kant kennen. Het heeft te maken met de „human factor” (de menselijke factor) in het bedrijf. Idealistisch gezien: men wil iets meer in de onderlinge verhoudingen brengen dan de zakelijk-economische elementen, die het werk bepalen. Men wil op bescheiden schaal trachten te bereiken, dat de „collega”, de medearbeider (en ook de chef) als meer wordt gezien en gekend als de mede-mens. Dat

brengt uiteraard met zich mee het gesprek, het ontdekken van andere waarden en andere levenstypen.

Nu zien de bisschoppen in zulke verenigingen twee gevaren. In de eerste (of liever: in de tweede) plaats het gevaar van bedrijfs-imperialisme. Het gevaar, dat het bedrijf niet alleen op de arbeid, maar op het hele leven van de arbeider beslag gaat leggen. Dat het bedrijf de mens met zijn hele bestaan (ook op het terrein der ontspanning, der cultuur, misschien zelfs van dat der redelijke vorming) 'aan het bedrijf gaat binden. Mr Derks noemt dit het gevaar van het „materialisme”. Erg gelukkig vind ik dat woord niet gekozen. Zeker, allerlei voorzieningen in grote bedrijven t.a.v. sociale verzorging, ontspanning enz. komen dikwijls voort uit nuchtere, zakelijke overwegingen. „Plezier in het werk” is ook van belang voor de productie! Maar dan blijft het toch de menselijke factor, die in het geding is.

Ergo: de bisschoppen zouden en het bedrijfsleven en alle arbeiders een dienst hebben bewezen door dit punt (de functie en de grenzen van personeelsverenigingen enz.) aan de orde te hebben gesteld.

Maar... dit argument is verbonden met een ander. NI., dat de personeelsverenigingen vooral in streken met een gemengde bevolking uit zedelijk en godsdienstig oogpunt gevaren opleveren. En daarom zullen de rooms-katholieke arbeiders zich moeten isoleren in hun rooms-katholieke verenigingen. Dus: wij niet-katholieken zijn voor onze rooms-katholieke landgenoten in meerdere of mindere mate een zedelijk en geestelijk gevaar.

Dan is er ook maar één remedie om te komen tot een aanvaardbare orde der samenleving: die, welke geheel door roomskatholieke inzichten wordt beheerst. In wezen is ieder samen-leven, dat daaraan niet voldoet, iets „wat overwonnen moet worden”.

Anders gezegd: het ideaal van de roomskatholieke politiek moet zijn: de samenleving van de monoloog. De monoloog van

het kerkelijk gezag. De democratie is echter naar haar wezen de samenhang-van-hetgesprek, van de dialoog. En... van de overeenkomst, die daarop berust.

Als ik het even heel scherp mag stellen: door de uitspraak van de bisschoppen wordt voor de katholieke arbeider de nietkatholieke collega in versterkte mate de „vreemde”, een potentieel gevaar. De democratie kan alleen bestaan, waar men de ander primair weet te zien als de nietvreemde, de mede-mens.

Het is een der gemeenschappelijke kenmerken van alle totalitaire systemen, dat zij hen, die niet binnen de invloeds- en gehoorzaamheidskring van hun monoloog leven, zien als de „vreemden”, de „potentieel-gevaarlijken”. Vandaar dan ook, dat ieder totalitair systeem ook komen moet tot het weigeren van ruimte aan wat zich als dialoog aandient, d.w.z.: wat als critiek op of ontkenning van eigen inzichten en normen zich in het leven naast en tegenover ons plaatst. Ik geloof, dat de schermutselingen op dit front op allerlei punten ook in ons land aan de gang zijn.

Daarbij komt nog, dat het moeilijk valt om symptomen hiervoor in eigen land helemaal los te denken van feiten en gebeurtenissen in andere landen. Nu kom ik niet aandragen met Spanje, hoewel daarover van rooms-katholieke zijde (het Rome, waarover wij in dit artikel spreken) ook alleen maar hoogst onbevredigende dingen zijn gezegd.

Ik denk aan een der „incidenten” uit de Leopold-affaire. Het huwelijk van Leopold is door de rooms-katholieke kerk ingezegend, voordat het burgerlijk gesloten was. Zulks in strijd met de Belgische grondwet. M.i. betekent dit, dat ook hier de houding van de monoloog het gewonnen heeft van de overeenkomst-van-de-dialoog. Anders gezegd: dat een zo wezenlijk element der democratie als het zich onderwerpen aan de grondwet van de politieke samenleving, hier bewust afgewezen is als het nietaanvaardbare „vreemde”.

En daarmee komen we weer op de vraag, die aan het begin is gesteld: is de democratie zelf voor dit Rome niet het vreemde? Weer scherp gesteld: is dit Rome ook niet een totalitaire macht, waarvan wezenlijke kenmerken onze democratie bedreigen? Die vraag is voor het politieke leven in ons land en ook voor de politiek van de P.v.d.A. zeker niet onbelangrijk. H.

(vervolg van pag. 5)

zien wel in, dat het toch een overgang is om ineens over de verlaging van de boterprijs te beginnen. In deze wat moeilijke situatie nam Toos het woord. Misschien had Toos het in deze omstandigheden nu juist beter niet kunnen doen, maar het zwijgen bij alle gestelde vragen was haar reeds zwaar genoeg gevallen. Toos begon over haar woning te vertellen, die inderdaad in beklagenswaardige toestand verkeert. Het is een onbewoonbaar verklaarde woning, waar een stuk van de muur naar beneden komt, zodra men de deur achter zich dicht doet. De binnenplaats is na regenval een vijver, waar de kinderen zich met bootjes vermaken. Maar het is de uitdrukkelijke wens van de echtgenoot van Toos geweest om dit huis te betrekken, want altijd bij de ouders in heeft minstens zulke grote bezwaren. Toos komt pas goed op dreef, als zij over haar huis begint. Dan geeft ze haar eigen mening en die van anderen en het komt alles op hetzelfde neer, het is een schandaal om in zo’n huis te moeten wonen. Toos windt zich steeds meer op, zij citeert kennissen, die laatst op bezoek waren en in het vuur van haar

redenering krijgen we een woordgetrouwe weergave: „Je mag wel oppassen, straks als je de kamer binnengaat, dan sodemietert het dak boven je hoofd in.” De vraag naar Sodom was onbeantwoord gebleven, maar dit kwam er zo vlot uit, alsof Sodom zich nog steeds in de naastbij zijnde omgeving bevond. Het decorum was gebroken, de sfeer van de plechtige vragen was verdwenen, er waren een predikant en twee ouderlingen, die belangstellend toehoorden, er waren ook de mede-catechisanten, die achter hun hand zaten te grinniken. Toos ging op volle kracht verder, totdat een passend gezang een einde maakte aan de avond. De Zondag daarop is Toos bevestigd.

Het moet echter gezegd worden, dat Toos de predikant niet vergat. Op Vrijdagavond werd een taart binnengebracht, zo ongeveer ter grootte van een vliegwiel. Dat was het geschenk van haar en de getrouwe collega. Voor de laatste maal dacht ik aan de rijksdaalder. Dus moet ik nu mijn eigen taart eten, die ik anders nooit besteld zou hebben? Zou misschien de rijksdaalder er in verborgen zitten, bij wijze van Sinterklaas-surprise? De taart is bijna op, maar de rijksdaalder is nog niet voor den dag gekomen. v. D.