TITO’S VOLKSDEMOCRATIE ALS WERELDPROBLEEM

„TI, TO; TI, TO” Tito’s eigenlijke naam is Josip Brozj. De naam Tito is pas in 1939 ontstaan. Hij keerde toen uit Moskou terug om de communistische beweging in zijn land geheel nieuw te organiseren. In zijn ondergrondse leger hield hij een grote schoonmaak. Hij benoemde nieuwe functionarissen, gaf opdracht na opdracht en wist met ijzeren tucht zijn bevelen te doen uitvoeren. Hij liet de mensen bij zich komen om te vertellen, wat zij moesten doen. „Jij”, zei hij, „moet dit doen; en jij dat.” In de landstaal luidde dit: „Ti, to; ti, to”. Dit ti, to, werd zo’n gewoonte, dat zijn vrienden hem zo gingen noemen. Het is ingeslagen, dat staat vast.

Tito heeft Griekenland de hand gereikt. Bovendien schoot er nog een welwillend knikje over voor Italië en Oostenrijk. Dit gebaar van verzoening is met vreugde door het Westen begroet. Sommigen zien hierin het begin van een nauwere vriendschapsband met de man, die in Februari van dit jaar nog verklaarde liever zijn vijfjarenplan te zullen beperken dan aan de leiband van de „reactionnairen uit het Westen” te moeten lopen. Is de jongste ontwikkeling werkelijk een aanwijzing voor nauwere politieke samenwerking met het Westen? Wij geloven het niet.

De beoogde toenadering tot Griekenland is inderdaad van grote politieke betekenis. Grieks Macedonië is altijd een bron van onrust geweest. De moeilijkheden in Noord-Griekenland worden ernstig verzwaard door activiteit van over de grenzen. De burgeroorlog is hiervan een voorbeeld. Zonder de steun o.a. van Joegoslavië zouden de opstandelingen van Markos het nooit zo lang hebben uitgehouden. Toen Tito, na zijn breuk met Moscou, zijn steun aan de Griekse rebellen opzegde, kwam het keerpunt in de strijd. Als Tito nu, door het herstel van normale betrekkingen, aan Noord-Griekenland de kans geeft weer redelijke handelscontacten met het Joegaslavische achterland te leggen, levert hij daarmee een belangrijke bijdrage tot een werkelijk herstel van rust en orde in dit gebied. Levensmogelijkheden voor Saloniki en omgeving worden aldus hergeven, en het is nu eenmaal een bekend feit, dat economisch herstel de sleutel vormt voor elke heropbloei, ook van het normale Griekse staatkundige leven. Tito heeft met zijn gebaar meer steun gegeven aan de nieuwe Griekse regering Platiras dan alle welmenende Amerikaanse adviseurs te zamen. Maar het mes snijdt aan twee kanten. Aan deze verzoening kleven voor Joegoslavië eveneens vele voordelen. In de eerste plaats van economische aard. Tito ontdekt langzamerhand, dat handel drijven met de in de westerse groepering ondergebrachte landen heel goed mogelijk is. Zijn uitvoer naar deze gebieden overtreft al verre die van twee jaar geleden naar het Sowjetblok. Het bestaan van zijn land is afhankelijk van een nog intensiever handelsverkeer. Een tweede, niet te onderschatten voordeel is de claim op westelijke steun, die hij nu in Londen krijgt. Als het Westen Joegoslavië steunt, betekent dit een bron van gevaarlijke onrust minder voor het uiterst gewichtige militaire steunpunt, dat Griekenland ten slotte is. En hoe sterker Griekenland wordt, hoe veiliger de Joegoslavische positie tegenover de Sowjet-Unie wordt.

In dit licht dienen wij ook de gewijzigde houding ten aanzien van Triëst en Oostenrijk te zien. Een en ander wil geenszins zeggen, dat nu alle moeilijkheden uit den weg geruimd zijn. Integendeel, deze doen zich nog even goed gelden, ook emotionele als bijv. de weggevoerde Griekse kinderen, waarvan er zich vermoedelijk nog duizenden in Joegoslavië bevinden. Maar deze problemen zijn niet het belangrijkste meer. Zij worden voor Tito overschaduwd door de behoefte, enerzijds aan een definitieve economische oriëntatie op de niet-communistische landen, anderzijds aan binding van het westerse belang aan dat van zijn land, om veilig tegenover öe cpmmdnistische buurlfihden te staan.

Inderdaad is er dus sprake van een nieuwe politieke oriëntatie. Toch geenszins van een aaneensluiting bij het Westen. Tito heeft tot dusverre enkel een politiek van af weer gevoerd. Kennelijk voelt hij zich nu sterk genoeg voor een politiek beleid, dat de Russische koers niet meer, waar mogelijk, ontziet. Het resultaat kan echter niet meer zijn dan een zelfstandig buitenlands beleid, dat hoogstens van het Westen gebruik maakt, maar zeker niet de westerse zaak tot de eigen doet worden. Hij heeft zich vrijgemaakt van zijn afhankelijkheid van de Sowjet-Unie; hij wenst deze onder geen beding in te wisselen voor een afhankelijk zijn van het Westen.

De rebellie van Tito is het verkiezen geweest van eigen nationaal belang boven het Russische. Als nationaal verzetsleider is hem hiervoor de achtergrond gegeven, en heeft hij de steun verworven van een zeer grote aanhang. De man, die zijn opleiding in Moscou heeft genoten, heeft het communisme niet verloochend; hij heeft zich enkel te weer gesteld tegen het Russische imperialisme. Hij gelijk vele anderen, die inmiddels zijn weggezuiverd. Tito was één van degenen, die binnen het communistische blok een Donaufederatie nastreefde om een tegenwicht te vormen tegen het drukkende overwicht van de Sowjet-Unie. Maar zijn land is een „volksdemocratie” gebleven, misschien wel de sterkst gevestigde van alle. Veel meer dan aanvankelijk in de andere Oosteuropese landen het geval was, heeft Tito de „volksdemocratische” opvattingen zo snel mogelijk na de bevrijding doen verwerkelijken. Een één-partijsysteem, met een machtsverschuiving van het gekozen parlement naar vakvereniging, jeugdbeweging, e.d. Het parlement werd, geheel volgens Russisch model, slechts één der uitlaatkleppen voor de „volkswil”. Het begrip oppositie, kenmerkend voor de westerse democratie, ontbrak, en daarmee vlei het alternatief weg, dat wij westelijke democraten, om der wille van de democratie willen (en moeten) in stand houden.

Tito’s Joegoslavië is nog steeds, ja juist door het tot gelding gebrachte eigen nationalisme, de beste navolging geworden van het Russische voorbeeld. Voor de versterking van de positie van het Westen heeft het land toevallig waarde; voor de verdediging van de specifiek westerse beginselen is het van absolute onwaarde.

De westerse wereld is, door de belangengemeenschap van Tito, voor een moeilijk probleem gesteld. Als men het communisme bestrijdt als een vorm van dictatuur, als een bedreiging van de vrijheden, dan is bet communisme van Tito qualitatief een

even groot gevaar als dat van Stalin. Nu weten wij, dat het principiële element, zeker in de internationale politiek, maar al te vaak voorbijgegaan moet worden; en waarschijnlijk zal het voordeel van een zekere steun aan Tito voorlopig van grotere betekenis worden geacht dan het principiële bezwaar tegen Tito’s communisme. Dit neemt niet weg, dat juist Joegoslavië als eerste „volksdemocratische” bondgenoot (of medebelanghebbende), de vraag opwerpt, hoe het Westen tot samenleving kan komen ook waar het om principes van menselijkheid gaat met „volksdemocratische” volken. Ook ongeacht die min of meer toevallige belangengemeenschap met Tito is deze vraag zeer actueel. „Volksdemocratische” tendenties zijn in vele, vooral in jonge, ex-koloniale landen aanwezig. Wij denken o.a. aan Indonesië, waar vakbeweging, leger en permuda-jeugd politieke factoren zijn geworden van welhaast even grote invloed als de onderscheidene politieke partijen. Indonesië is een voorbeeld uit vele; maar niet alleen in Zuidoost-Azië doen zich deze verschijnselen voor, buiten dan de communistische landen. De buiten-parlementaire machten in Frankrijk zijn aanzienlijk; in Engeland moet de Labourregering zich zeer omzichtig van de steun der vakbeweging verzekeren; in de Verenigde Staten behoren vakverenigingen o.a. tot de factoren, die het politieke leven in ruime mate bepalen.

De „volksdemocratie” dient gezien te worden, niet slechts als een geschikte vorm voor communistische dictatuur, maar eveneens als een poging tot vormgeving aan een totale verweving van volksinvloed met landsbestuur. Een mislukte poging, als het om waarachtige democratie gaat; dit Is toegegeven. Maar dit omvormingsproces laat zich niet maar vernietigen; te zeer is de maatschappelijke structuur der betrokken landen reeds gewijzigd.

Het hangt van het vormingsvermogen van de westerse democratieën af, of de dreiging die in de „volksdemocratie” besloten ligt, kan worden gekeerd. Het Westen zal voor het ook hier brandende vraagstuk van uitbreiding der politieke democratie tot het sociale en economische vlak een redelijke vorm moeten vinden, wil het hopen op een synthese met de vormen die andere volken, ook de volksdemocratische, voor dit vraagstuk menen te hebben gevonden, waarbij de zaak van zuivere menselijkheid tot zijn recht komt. Alleen in een synthese ligt een mogelijkheid tot heilzame beïnvloeding. De ontwikkeling kent niet de weg terug, ook niet voor de „volksdemocratie”. Ook een oorlog kan deze historische waarheid niet te niet doen. H. VAN VEEN