riespel zijn in deze film aanwezig. Eerst worden de voorwaarden getoond voor het verstaan van het Evangelie. De eerste voorwaarde is het besef van eigen en onvervreemdbare verantwoordelijkheid. Beckmann ontdekt dit als hij voor zijn overste staat en er niet in slaagt om hem zijn verantwoordelijkheid terug te geven. Anna Gehrke beseft het ais zij hoort dat de man wiens vriendinnetjes zij was, zich zelf heeft opgehangen.

De tweede voorwaarde is het verlangen naar zuiverheid. Beckmann verlangt naar zuiverheid van geweten en Anna naar reinheid van leven en naar trouw aan haar niet teruggekomen man. De derde voorwaarde, voortkomend uit de eerste en de tweede, is schuldbesef. De vierde voorwaarde is nood over de wereld zoals zij is. De overste is hier symbool van de wereldlijke macht, het cabaret symbool van de wereld van klatergoud, waar men niet naar waarheid vraagt, en de familie van de overste symbool van het goedige, maar niet begrijpende burgerdom. Allemaal symbolen die bij een mysteriespel behoren en tegelijk zo natuurlijk voorgesteld dat men ze ook als realisme op kan vatten. Precies zo is de werkelijkheid waarin wij leven: aldoor realiteit en symbool tegelijk. Verdere mysteriespelsymbolen zijn God en de Dood.

Door en door grotestadsmodern en toch wezenlijk verwant aan de man met de zeis der middeleeuwse mysteriespelen is de Dood als straatveger, die mensen als oud vuil opzij veegt. Eveneens modern aandoend is het feit dat God in wisselende voorstelling wordt uitgebeeld. De machteloze moede oude man wordt gevolgd door een strengere en sterkere figuur met een ander soort van baard, die zegt: „Je bent al geholpen” en „Eens zul je dit begrijpen.” En deze weer door de gestalte der ideale vrouw, waarin de lijnen van Beckmanns eigen vrouw en die van Anna Gehrke samenvloeien. Die vrouw raapt hem in de droom op uit de goot langs het trottoir waar de Dood als straatveger hem heeft ingeveegd en vergeten, en zij zegt tot hem: „ik heb je gezocht, van eeuwigheid af gezocht”.

Hiermee is de eenvoudige daad van impulsieve barmhartigheid door Anna aan het begin van de film tegenover Beckmann gepleegd, tot symbool geworden van de ont-

fermende, ons van eeuwigheid zoekende barmhartigheid Gods. Symbool en tegelijk reëel werktuig daarvan. Beckmann beseft dat de droom-Anna symbool is van een geestelijke werkelijkheid. Anders had hij zich na het ontwaken uitgestrekt naar de vervulling van zijn wensdroom. Maar als hij de werkelijke Anna ziet, bedwingt hij zich en noemt haar: Mevrouw Gehrke. En zo komen zij tot het besluit van de wederzijdse verantwoordelijkheid voor de naaste, met welk evangelische motief de film eindigt.

Ik heb zelden een film gezien waar zoveel van het evangelie in te vinden was, al verkondigt zij ook niet het volle Evangelie. Want ach, wat zijn door de verdringing van het geloofsleven, de godsvoorstellingen van de moderne mens nog primitief! De oude man met de baard; voorstelling uit de kindertijd waar men niet boven uit is gegroeid of collectief archetype van de oude wijze

man? Of vader-imago? In elk geval niet Geest, die zich openbaart in Jezus aan het kruis. De ideale vrouw, Maria, Beatrice, Gretchen, Solveig, Anna Gehrke, Anima? In elk geval niet Christus, in Wie noch man noch vrouw is, maar Die alle kanten van het hoger manlijke en hoger vrouwelijke in zich tot synthese brengt. Aan het kennen van Christus is de moderne mens nog niet toe, ook al is hij er aan toe om als weggeworpen vuil, voorwerp van Zijn barmhartigheid te zijn, die langs allerlei verhulde wegen tot hem komt. Is dat alleen zo met een uit Rusland teruggekeerde Duitse soldaat na een verloren oorlog? Of zullen in allerlei landen mensen zichzelf herkennen in dat kleine vergeten figuurtje naast het trottoir, waar de harde wereld, reuzegroot en onverschillig aan voorbij stapt? In dat kleine figuurtje, of in een der voorbijgangers misschien?

G. L. VAN DALFSEN

Goede wil heeft vlugge voeten

Het is er nog verre van, dat al onze abonné’s gehoor hebben gegeven aan de oproep van dr „Banning om mee te doen aan de actie ter vergroting van de invloedssfeer van „Tijd en Taak”. Niettemin gaven reeds vele lezers en lezeressen van hun goede wil blijk door inzending van de antwoordkaart.

Toch willen wij niet twijfelen, aan de goede wil van hen, die inzending tot nu toe achterwege lieten. Het behoeft zeker niet te betekenen, dat zij de oproep van dr Banning naast zich hebben neergelegd. Van sommigen immers ontvingen wij reeds een opgave van énkele nieuwe abonné’s, waardoor toezending van extranummers niet meer nodig is. Een ander schreef ons, dat hij aan vrienden een jaarabonnement op ons weekblad als verjaarsgeschenk heeft gegeven. Een uitstekend idee. Misschien zijn er onder U, die ter navolging hiervan een jaarabonnement met St Nicolaas cadeau willen doen?

U ziet het, medewerking kan op verschillende manieren worden geboden. Als niemand zich er aan onttrekt kunnen wij gezamenlijk het abonnementental aanzienlijk vergroten.

Wij stellen vertrouwen in de goede wil van al onze abonné’s. Maar bedenk: Goede wil heeft vlugge voeten.

Particulier initiatief op z’n best

Hebt u de Zwitserse film „De laatste kans” wel eens gezien? Als dit het geval is, herinnert u zich de scène in de berghut: een groep vluchtelingen zit hier in angstige spanning bij elkaar, straks zullen zij proberen het laatste stuk van de gevaarlijke weg naar de vrijheid, naar het neutrale Zwitserland af te leggen. Even nog... Ze zijn nóg in Italië, nog in de nabijheid der Duitse patrouilles. Zij kennen elkaar niet, deze mensen: de één spreekt alleen Engels, de ander Frans, de derde Jiddisj. Een oude Joodje vrouw, een uit krijgsgevangenschap ontvlucht Brits officier, een Frans kindje... Dan plotseling wie is er mede begonnen? zingen, neuriën zij allen het wijsje van „Vader Jacob”. In en met het zingen van dit liedje hebben zij elkaar gevonden. Het oude liedje, dat herinneringen opwekt aan de kinderjaren, vormt op dit ogenblik het bindende en verbindende element, het symbool van een wel is waar kortstondige gemeenschap.

Aan dit tafereel en ook aan de grote betekenis van het „Wilhelmus” in de nacht der bezetting, moest ik denken, toen ik hoorde, dat „Het Nederlandse Lied” juist tien jaar geleden werd opgericht. „Het Nederlandse Lied” is de naam van een groep jongeren maar niet alleen jongeren uit katholieke, protestantse en humanistische kringen, die elkaar tien jaar geleden hebben gevonden, om met elkaar liedjes te zingen, op zolder toen, In een boerderij later, voor de radio, in de Amersfoortse Markthallen en op veel plaatsen ml. In Amersfoort werd de gedachte en dat groepje geboren. Geen organisatie stond er achter, geen comité of zo vergeet niet; in October 1940 was de dag der geboorte! —; vader en moeder was de AJC'ster Renske Nieweg.

Een paar weken geleden heb ik haar en haar zangers in een lied-kamp in actie gezien (pardon, gehoord); zij zongen religieuze liederen en liefdesliedjes; zij zon-

gen natuurlijk en eenvoudig. Hun gesprekken en discussies waren oprecht en vriendschappelijk, zonder opgeschroefde zoetsappigheid en dat in 1950! Samen zingen! was de leuze van Renske Nieweg, toen zij 10 jaar geleden in haar begon. En zij hebben samen gezongen. Zij hebben prachtig werk gedaan, voor zich zelf, voor elkaar. En voor anderen, die onderduiken moesten of in andere moeilijkheden verkeerden, die PB’s en distributiebescheiden nodig hadden. Zo is een en ander gegroeid uit Het Nederlandse Lied...

Dat zo iets mogelijk was in de oorlogsjaren, is misschien niet verbazingwekkend. Een wonder echter, dat deze gemeenschap na 1945 is blijven leven, ja, dat zij sedertdien gegroeid is.

En ’tleeft nóg, dit groepje; zij staan nog steeds naast elkaar, die dwaze idealisten, die menen, dat men uitstekend met elkaar kan ópschieten, ondanks het feit, dat Piet rooms en Marietje gereformeerd is. Renske Niewegs doorbraakpoging is geslaagd: een particulier initiatief, dat wij van harte toejuichen! H. WIELEK