Russells riskante speculatie

Een sprong in het duister

Vorige week heeft „Het Parool” een artikel gepubliceerd van de Britse filosoof Bertrand Russell. Russell is een merkwaardig man. Vóór de oorlog kenden wij hem als militant pacifist, sinds 1946 of 1947 is hij een der krachtigste propagandisten van a. een preventieve oorlog tegen Rusland, b. op dit moment, van een krachtige Westerse machtsoverheersing, van het scheppen van de toestand waarbij het Westen (of nog beter: één Westerse regering) de wapens in handen heeft.

In het algemeen komt zijn in genoemd stuk weergegeven opvatting neer op het volgende: Als wij doorgaan zoals thans, komt er onherroepelijk een derde, totale wereldoorlog. De gevolgen hiervan zullen verschrikkelijk zijn, temeer daar deze oorlog pas zal uitbreken, als Rusland de koude oorlog niet meer opportuun acht, dus wanneer Rusland eveneens een voldoend aantal atoombommen heeft. De atoomgeleerden zijn het er over eens, dat het binnen het vermogen der kernenergie ligt om het gehele leven op aarde te doden. Mogen wij veronderstellen, dat een (volgende) atoomoorlog minder erg zal uitpakken als die bezadigde geleerden denken? Nee, zegt Russell. Als het meevalt, zullen de overgebleven mensen terugkeren tot een soort barbarij, zal de enige gemeenschap die van het dorp zijn, en zullen de overgeblevenen weer aan het eerste begin staan van de lange beschavingsweg. Een betere weg dan deze zal voor de mensheid zijn die van overheersing van één regering, zelfs overheersing door het Russische communisme, als het Westen er niet toe bij machte is.

Het zou onjuist zijn om Russell niet serieus te nemen; daarvoor is hij een te groot man. Bovendien, de argumenten die hij gebruikt zijn niet uit de lucht gegrepen. Zij hebben niets uitstaande met de verwarde taal van de ons bekende, verdwaasde oorlogsophitsers. Russell doet een poging om een langere periode te overzien; wat hij propageert is het minst kwade te kiezen. Men kan er zeker van zijn, dat deze keuze, die hij als noodzakelijk ziet, hem zwaar ligt. Russell is ten slotte ook de man, die leeft bij de huidige beschaving, die daar een deel van is. Het einde van deze beschaving betekent ook zijn einde.

Er moet nog iets gezegd worden: Mocht het zover komen, dat inderdaad het Westen de macht in handen krijgt, dat inderdaad bijv. de Amerikaanse regering de stabiliserende factor kan worden in de wereld, en dat ons voortbestaan inderdaad er een zal zijn in de schaduw van dat Amerika, dan zal het grote publiek dit aanvaard hebben op dat moment. Men is dan Russell, die nu de felste verwijten krijgt voor zijn theorie, vergeten.

Ten tweede: als de Sowjet-Unie de kans krijgt, zal zij een even genadeloze overheersing nastreven als Russell voor het Westen propageert. Verwijten van deze zijde kunnen dan ook weinig indruk op de Britse wijsgeer maken.

Genoemd artikel is deels kenmerkend door de spijtigheid, waarmee Russell schrijft over de huidige politiek van het Westen. In zekere zin verwijt hij de regeerders, dat zij geen staatslieden zijn, want een goed staatsman zou zijn standpunt moeten delen. Hij ziet de Westerse diplomaten zich

vastbijten in kleine, in wezen onbelangrijke onderdeeltjes, zonder dat zij oog hebben voor het grote gevaar dat de mensheid bedreigt.

Het enige wezenlijke bezwaar, dat men tegen Russells theorie kan inbrengen, is dat deze een speculatie is, even goed als het „gemier” van de huidige machthebbers, Het is moeilijk te discussiëren over wat in de toekomst ligt. De factoren die meetellen zijn grotendeels nog onbekend. Maar deze speculatie kan men hem zeer ernstig aanrekenen. Zijn weg is een gevaarlijk spel met de mens zelf, welhaast even gevaarlijk als die van de atoomoorlog. Hij gaat er van uit, dat zoals de zaken zich nu ontwikkelen, het met de mens gedaan zal zijn binnen niet al te lange tijd. Zijn weg zal eveneens, dat realiseert hij zich bijzonder goed, aan de mens zware moreie en geestelijke slagen toebrengen; alleen het menselijk bestaan zal er mee gered worden, denkt hij. Het komt er dus op neer, dat hij die slagen wil nemen, nu al, bij voorbaat.

In het Kerstnummer van de ~Groene Amsterdammer” stelt prof. Kohnstamm vast, dat het tijdperk van het idealisme achter ons ligt. Maar prof. Kohnstamm neemt daarbij niet zonder meer aan, dat wij nu

maar één of meer stappen terug moeten zetten. Hij constateert, o.a. In het zich ontwikkelende existentialisme, een zoeken naar (ten dele ook reeds een vinden van) verdiepte moraliteit, omdat de mens van heden, wars van Idealen, zich zelf werkelijk probeert te leren kennen.

In zekere zin Is de Britse politiek veelal een voorbeeld van deze zucht naar werkelijkheid. Zij Is niet zwaar belast met Idealen die misleidend kunnen werken. Het steeds weerkerende verwijt aan het adres der Britse diplomaten Is hun opportunisme. Is dit niet juist hun kracht? Geplaatst tegenover de ideeën van Russell, Is de Britse diplomatie, ook nu weer, o.a. In verband met de Koreaanse en de Chinese kwestie, een streven naar het zoeken van mlsschlen-laag-blj-de-grondse, maar niettemin eigenlijk wel aanvaardbare mogelijkheden. Engeland beproeft het compromis zonder zich zwak te tonen.

Ook In deze huidige Britse politiek schuilt zeer veel speculatiefs. Maar wil dat zeggen, dat de kans van slagen geheel uitgesloten Is? Als het Engeland, te zamen met de landen van het Gemenebest, gelukt om de Westerse macht In zekere zin staande te houden, maar dan zonder uiterste geweldpleging, en met behoud van de Engelse (en daarmee Westeuropese) stem, biedt zulks een beter perspectief dan wat Russell voorstaat.

En als dat niet lukt? Wel, er Is ook nog zoiets als een historische ontwikkeling. Misschien zijn er dan weer andere wegen om het te proberen, met een zo groot mogelijk behoud van het menselijke In ons.

H. VAN VEEN.

SPOLIA MUNDF)

De protestanten, en speciaal de vrijzinnigen onder hen, hebben het land aan wat men pleegt te noemen „rooms gekwezel”. Omgekeerd zullen onze katholieke overburen zich ergeren aan de zalvende dreun van de zware jongens van het Calvinisme.

Uit welk milieu een dichter echter ook voortkomt, de eerste voorwaarde waaraan hij moet voldoen, wil hij als dichter niet mislukken, Is, dat hij zich losmaakt van het traditionalisme, de sfeer van herhallngvan-woorden zonder perspectief. Hij kan zijn bakermat de rug toedraaien en overlopen naar een ander kamp. Hij kan echter ook, zonder direct met zijn afkomst te breken, tot een persoonlijkheid uitgroeien, die een eigen stem heeft. Hij zal dan hetgeen hij beleeft zó weten te zeggen, dat het ook door het andere kamp wordt geaccepteerd. Hij moet een zelfstandig denkend en voelend mens worden en een voldoende mate van zelfbewustzijn verwerven, waardoor hij, geholpen door zijn dichterlijke aanleg komt tot een realisatie die een onvervreemdbaar bezit Is. Pas dan Is hij het praedlcaat kunstenaar waardig.

Zo’n man Is Jacq. Schreurs, MSC. Wij hoeven zijn laatste bundel Spolla Mundl, d.w.z. „op de wereld veroverde krijgsbuit”, maar oppervlakkig door te lezen om te zien dat hij een dichter van den bloede Is. Geen bidprentjes-gedoe, geen schijnvroomheid, geen herhaling van bijbelse termen uit machteloosheid. Een lied over Maria, gaande door het Maasdal bijv., Is voor de onbevooroordeelde nlet-kathollek volkomen

1) Jacq. Schreurs. Spolla Mundl, 117 bladz. ƒ 3,50.1949.Ultgeverlj Het Spectrum,Utrecht- Brussel.

aanvaardbaar en begrijpelijk. Hetzelfde geldt voor alle andere verzen, die een katholieke achtergrond hebben. Afgezien van enkele verspreide gedichten, die Ik nogal vaag en langdradig vond, heb Ik Schreurs het eerst leren kennen vla zijn In 1939 verschenen Kleine liederen van dood en leven, een bundel, die, gezien het feit dat zij nooit meer Is herdrukt, thans wel vergeten zal zijn. Dat wil echter niet zeggen, dat ze onbelangrijk of zelfs maar matig was. Integendeel, deze liederen behoorden tot het beste wat er In die tijd Is verschenen. Zij zijn een prachtige combinatie van geestigheid en vroomheid, van kinderlijkheid en rijpe wijsheid. Deze verbindingen zijn dan ook alleen mogelijk als men met een echte dichter te doen heeft.

Thans ligt voor ons het In 1949 verschenen Spolla Mundl. Het Is In zekere zin een voortzetting van de „kleine liederen”. Men kan van een man als Schreurs, die thans zo ongeveer 57 zal zijn, moeilijk zeggen, dat hij er op vooruit Is gegaan. Maar de ruim 80 verzen van deze bundel zijn zeker gelijkwaardig aan die van zijn vorige.

zij n levensgevoel is — hoe kan het anders — verwant aan dat van Gezelle. Ook hij is priester en leeft dus min of meer van de wereld afgewend. Het aardse leven is voor hem een voorportaal voor het eeuwige. Hij heeft er een hartelijke belangstelling voor en houdt niet op met zijn liefde voor bloemen en planten en dieren via zijn verzen uit te dragen.

Want naast de vele verzen, waarin de katholieke origine van de dichter zich verraadt, zijn er vele, die alleen maar menselijk zijn. Men leze als voorbeeld het hiemeven afgedrukte. Het is een vers zon-