waarheid en ter wille van de goede naam van een mens nodig is. Dat „K. en V.” hiervoor ruirhte beschikbaar stelde, eert dit C.H. weekblad.

Het Centraal Comité der A.R. Partij heeft zich daarop blijkbaar met dit geval bezig gehouden en... zijn houding gehandhaafd. Dat was niet bevreemdend. Men heeft in A.R. kring nu eenmaal altijd gelijk en dus in dit geval ook.

Wat de zaak zelf betreft: ik blijf het onfatsoenlijk vinden van de A.R. Partijstichting, ondanks alle mooie redeneringen. Wanneer ik als Partij stichting een brochure uitgeef met het duidelijke en vooropgezette doel deze brochure als studie- en propagandamateriaal op zo ruim mogeiijke schaal in mijn eigen kring en daarbuiten te verspreiden, dan draag ik moreel tevens de verantwoordelijkheid voor de inhoud. Dat geldt voor iedere uitgever. ledere uitgever begint dan ook met het allernoodzakelijkste begin: het lezen van het uit te geven manuscript. En dan komt het nogal eens voor, dat een uitgever omdat hij van bovengenoemde verantwoordelijkheid wel iets begrijpt aandringt op wijziging van bepaalde passages. Natuurlijk: er zullen ook uitgevers zijn, die het principe huldigen: ’t Kan me niet scheien, wat erin staat, als het maar verkocht en gelezen wordt. Het is stellig overbodig om te zeggen, hoe men in de kring der bonafide uitgevers over zo’n mentaliteit denkt.

Er zijn dus maar drie mogelijkheden:

a. Het Centraal Comité der A.R. Partij heeft van deze verantwoordelijkheid niet het minste besef, maar weet natuurlijk wel, dat zo’n uitgave door de leden der partij ontvangen en gelezen wordt met het gezag der Partij stichting op de achtergrond. In dit geval weet ik maar één advies: niets meer uitgeven voor men een elementaire cursus heeft gevolgd in uitgevers-verantwoordelijkheid.

ö. Men heeft een dergelijke oncritische bewondering voor de denkwijze en manier van spreken en schrijven van prof. Zuidema, dat men eenvoudig een manuscript van hem è, tout prix ongewijzigd (en misschien ongelezen?) uitgeeft. Advies: zie boven.

c. Men is het met prof. Zuidema eens en vindt het maar wat plezierig, dat in A.R. kring Zuidema’s demagogische onwaarheden worden gelezen en geslikt. In dit geval is mijn advies: zeg dan ronduit, dat men graag de verantwoordelijkheid op zich neemt.

Misschien komt dan in „Nederlandse Gedachten” ook niet meer te staan: „Daarom nemen wij dit verwijt van K. en V. (en van T. en T., H.) niet. Nu of nooit”. Welnu, Goudzwaard heeft hierop weer gereageerd, evenals op een ander artikel in „Nederlandse Gedachten” van de hand van mr Verplanck onder de titel: „Is Banning de C.H. beginselen toegedaan?” Dat artikel eindigde als volgt: „De vraag rijst of de humanist Banning soms de P.v.d.A. verlaten heeft. En zich met de talloze Hervormde P.v.d.A.-leden weer bij de C.H.U. heeft aangesloten, zodat hy kan rekenen op een verdediging van zijn standpunt in de C.H.-pers. Of is hij, gelyk meer voorkomt, alleen nog maar „de C.H.-beginselen toegedaan?”... Of verdedigt de C.H.U.... misschien ook de „doorbraak”-mensen in de P.v.d.A.?”

Goudzwaard antwoordt hierop: „Dit stukje van mr V. is noch geestig noch edel. Het heeft ook geen zin meer met hem te discussiëren.

„De humanist Banning”. Zie zo, in één

pennestreek der broederen voorgesteld. En alle griezels lopen over alle A.R.-ruggen. En alle nekharen gaan overeind. Een humanist! Red je kinderen! Mr V. had zo niet moeten schrijven. Ik heb over Banning geschreven niet zijn standpunt verdedigd, o, mr V. omdat de aanval van Zuidema op Banning en het C.C. staat door de gewaardeerde en bevorderde verspreiding van deze brochure mede-verantwoordelijk beneden het fatsoen van een menselijke polemiek is. Over Christelijke polemiek praten we dan maar niet. Ik weet niet, of het in de kringen van mr V. gewoonte is om alleen partijgenoten te verdedigen. Dat lijkt me een verkeerde gewoonte. Ik heb in mijn eerste artikel, dat mr V. waarschijnlijk niet kent, anders had hij zo niet mogen schrijven, duidelijk gezegd, dat ik en theologisch en politiek niet met Banning mee ga.

Maar om de goede verhoudingen tussen de Chr. politieke partijen en de P.v.d.A. te bewaren, moest er uit de C.H.-kring een protest komen tegen de aanval van Zuidema.

Misschien vindt mr V. zo iets vreemd. Het

zij zo. Ik heb te veel respect voor de figuur van Banning en ben te diep overtuigd van zijn waarachtig Christen-zijn, dan dat ik zou kunnen toelaten, dat de Chr. politiek in ’t algemeen zich zou schuldig maken aan een zo onjuiste en een zo denigrerende beschrijving van een politiek tegenstander Hier moest worden gedistancieerd. Meer deed ik niet.”

Ik heb met plezier dit stuk van Goudzwaard overgenomen. In de eerste plaats, omdat het bewijst, dat het nog mogelijk is om niet alleen door partij-politieke sentimenten beheerst te zijn. Er kan dus nog geluisterd en gesproken worden.

In de tweede plaats, omdat ook dit stuk, met die van mr De Jong en een artikel van Jac. de Graaf, waarop ik volgende keer graag wil reageren, de hoop weer iets levendiger maakt, dat het goede politieke gesprek zowaar in Nederland nog kansen heeft.

In de derde plaats, omdat het mij voor de situatie binnen de Ned. Herv. Kerk nuttig voorkomt, dat deze geluiden uit „K. en V.” ook in onze kring meer bekend worden. En omgekeerd. J. H.

STALINS INTERVIEW

Afscheid van de V.N.

De „Manchester Guardian” van vorige week, de nota-wisseling over de Conferentie der Grote Vier besprekend, betreurt de moeheid der westerse ministers. „Zij hebben al zoveel Russische beschuldigingen moeten aanhoren, dat zij er niet langer aandacht aan besteden”. Het gevolg daarvan is, dat „de westerse ministers en hun adviseurs niets nieuws zien in het huidige Russische initiatief. Rusland heeft hun de oren doof geschreeuwd, een gevaarlijke toestand voor mannen, die op hun qui vive behoren te zijn.”

Het blad wijst vervolgens op een aantal opmerkelijke wijzigingen sinds de eerste nota-wisseling, nu al weer ruim drie maanden geleden. Toen veronderstelden de Russen reeds een Westduits leger van een half millioen man, uitgerust met tanks en artillerie; thans wordt er in de Russische nota’s slechts gesproken over de Westerse bedoeling de Duitse gewapende macht weer tot leven te roepen. Toen geen suggestie voor verkiezingen voor geheel Duitsland; nu heeft het Oostduitse parlement zich bereid verklaard over vrije Duitse verkiezingen te onderhandelen. Toen was de Oostduitse politie niets ongewoons; nu wil Grotewohl het getal zijner „politiemannen” eventueel wel verminderen.

Ten slotte is het van groot gewicht te weten, dat de Russische economische politiek in Oost-Duitsland belangrijk is gewijzigd. De uitbuiting ten behoeve van het communistische stamland is ten einde; d.w.z. Oost-Duitsland neemt thans de (overigens nog lang niet prettige) positie in van gewoon satellietland. De „Manchester Guardian” beoogt met het naar voren brengen van deze punten geen pleidooi te geven voor een zwakke westerse politiek ten aanzien van de Sowjet-Unie; maar er van kennis nemen kan ons misschien op de hoogte brengen van de werkelijke Russische tactiek. „Ruslands uiteindelijk doel de wereldrevolutie kan niet veranderen.

maar zijn tactiek wel. Het is mogelijk, dat Rusland een tijdelijke wapenstilstand wenst, of wel een nieuw gambiet om verder westwaarts te dringen. Wij moeten er op uit zijn om met de nieuwe Russische tactiek ons voordeel te doen.”

Dit is na het laatste interview van Stalin, dat sindsdien bekend geworden is, des te belangrijker geworden. Stalins uitlatingen zijn vaag gebleven, conform de Russische mode. En evenèens volgens oud gebruik zijn de commentators ijverig begonnen met het vrijelijk interpreteren van Stalins woorden. Als men alle verklaringen te zamen voegt, komt er een mengelmoes, waarin geen lijn te bekennen valt. Merkwaardig is stellig, dat de Russische leider zich zeer fel tegen Engeland richt, waaruit mag blijken, dat hij de Russische poging om verdeeldheid te brengen tussen Engeland en Amerika, kennelijk als mislukt beschouwt.

Een tweede punt van groter betekenis is de aandacht, die Stalin aan de Verenigde Naties geeft: „De agressieve groep van de Verenigde Staten, die wordt gevormd door de tien landen van het Atlantisch Pact en de twintig Zuid- en Middenamerikaanse landen, graaft het graf voor het morele prestige der Verenigde Naties”. „De V.N. gaan de roemloze weg op van de Volkenbond.”

Wil dit zeggen, zoals veel is geschreven, dat Stalin bereid is ons op de gedachte Viermogendhedenconferentie te spreken over alle vraagstukken, en niet alleen over Duitsland? Het tegendeel lijkt eerder waar. Waarom zou hij niet veeleer de onwaarde der Verenigde Naties aan de kaak hebben willen stellen, als eerste stap op de weg tot terugtrekking uit dit wereldorgaan? De overigens voor de Russische tactiek misschien niet geheel gelukkige absentie bij het begin der Koreaanse perikelen,

{vervolg op pag. 7)