Ten tweede: de vraag naar de melkvoorziening is een modern probleem. De tijd, dat de veeboer zijn eigen melk uitventte is geheel voorbij. Hij verkoopt het aan een fabriek. Die fabriek heeft slijters. Maar die fabriek heeft méér dan alleen slijters. Hij maakt en verkoopt boter en kaas en andere bijproducten. In binnen- en buitenland. Hij doet dat samen met andere fabrieken.

Melk en wat er mee samenhangt is een kostbaar en kwetsbaar goed. De steden, groeiend in tal en omvang, moeten van melk voorzien worden. De gebruikers hebben belang bij een goede melkvoorziening. Een van de aspecten daarbij is, dat de huisvrouw netjes behandeld wordt. Haar maat krijgt en dat de melk met schone handen wordt uitgereikt. Door een man, die beleefd en vriendelijk is. Dat is één der aspecten, maar volstrekt niet het enige. Want een ander aspect is, dat de boer een behoorlijke prijs krijgt, die zijn bedrijf rendabel maakt en weer een andere kant is, dat de deviezenpositie van Nederland verbeterd wordt, mede door een vlotte en prima levering van wat Nederland bij uitstek leveren kan.

Daarom is het begrijpelijk, dat allerlei maatregelen genomen zijn om die aspecten tot hun recht te laten komen. Boeren begonnen al vroeg met het oprichten van coöperaties. Tot groot verdriet van fabriekseigenaars, die als particulier deze sector wilden exploiteren. Die fabrieken te zamen moesten wel van de overheid richtlijnen ontvangen wat ze produceren moesten. Een plotseling teveel aan onverkoopbare boter en kaas is economisch niet aan te bevelen. Dat kan alleen geregeld worden door die instantie, die het overzicht over het geheel heeft en die bovendien alle facetten, ook die van het belang der consumenten, kan laten meespreken. Dat is de overheid. Met inschakeling uiteraard van de betrokken belanghebbende.

Hoe dat allemaal in zijn werk gaat, weet ik niet. Dat er bij de beslissingen bezwaren worden geuit, lijkt mij waarschijnlijk, de mensheid zo’n beetje kennende. Maar tegen deze lijn in het algemeen is, dunkt mij, niets in te brengen. Zelfs geen Bijbeltekst.

In dit gehele complex moet ook de distributie van de melk bekeken worden. Een kind kan begrijpen, dat het een dure liefhebberij is om in eenzelfde straat een twintigtal melkboeren te hebben lopen. Overigens: men kan slechts uit deze twintig kiezen. Dat is óók een beperking van de vrijheid. In feite gaat die beperking veel verder. Wij zijn nooit vrij geweest om te kiezen. In onze eerste gemeente hadden wij de keuze tussen een gemeentelid en een die het niet was. Dus kozen wij de eerste. Want het was traditie, dat aan de Hervormde pastorie slechts koeien van Hervormden huize hun melk leverden. In onze tweede gemeente hadden wij de keuze tussen één en niets. In de derde moesten wij, om geen schele ogen te krijgen, een rooster van bezorging opstellen, omdat er zoveel waren, die aan de pastorie melk wilden bezorgen. Alleen in de hongerwinter kreeg het particulier initiatief zijn volle kans. Wij fietsten tientallen kilometers naar onze eigen melkboer. En nu, in Den Haag, krijgen wij de man gestuurd door een N.V. Die man heeft een pet op. Wij weten zijn naam niet eens. Het gezicht onder die pet wisselt nogal eens.

Ik begrijp volkomen, dat men nu zegt: laten wij deze zaak een beetje verstandiger opzetten. Laten wij bij elkaar stappen en de wijken verdelen. Korte, intens bewerkte wijken, en dan zo, dat de huisvrouwen kunnen kiezen tussen twee mannen. Dat is al een ruimer keuze dan wij kunnen doen als

wij postbodes en meteropnemers aan de deur ontvangen.

Goed, men gaat bij elkaar zitten, overleggen en men vraagt de overheid om een maatregel, die onwllligen kan dwingen mee te doen. En de overheid kan dan toezien, dat alles zonder teveel narigheid geschiedt. Dat is de functie van de overheid en zij draagt juist in dit opzicht haar „zwaard” niet tevergeefs.

Nu kan ik mij voorstellen, dat er huisvrouwen zijn, die van deze nieuwsgierigheid niet gediend willen wezen. Zij zijn aan haar melkbezorger verknocht Zij willen vrij zijn een ander te nemen, ofschoon zij van die vrijheid nooit gebruik maken. Zij leven in de veronderstelling (een 19de-eeuwse vergissing overigens) dat de concurrentie • dat wil in feite zeggen: dreiging met honger de man soepel en onderdanig maakt. Die vrijheid willen ze overeind laten. Ik verwerp die visie. Ik meen, dat het een bevordering van vrijheid is, wanneer de melkbezorgers niet meer behoeven te leven onder de luimen van mevrouwen, maar weten waar zij aan toe zijn.

Maar, al kan ik mij deze redenering wel voorstellen, ik weet werkelijk niet wat bij de voorgestelde melksanering ingaat tegen Gods Woord. L. H. R.

Aan de kant van „De Derde Weg”

Een ding is er, waar de vredesbeweging „De Derde Weg” zich alvast over verheugen kan. Dat is de belangstelling, die haar eerste optreden aan verschillende zijden gewekt heeft. Het is de aandacht, die men aan haar besteedt. De beweging blijkt gekomen te zijn „in de volheid des tijds”. Er was behoefte aan een dergelijke consolidatie van mensen, die zich niet konden verenigen met de gangbare oordeelvelling en plaatsbepaling ten aanzien van het grote vraagstuk der spanningen tussen Oost en West. Het heeft bij velen, die moeizaam en eenzaam zich een eigen weg zoeken tussen de botsende meningen door, verlichting gebracht door te formuleren en te publiceren, wat in veler hart leeft. Vandaar de belangstelling, die andere vredesbewegingen in de jaren voor en na de tweede oorlog wel hebben gemist. Dat men deze beweging bestrijdt door haar dood te zwijgen, kan de Derde Weg niet beweren. Zij heeft entrée gemaakt.

Dat wil niet zeggen, dat de aandacht, die de beweging krijgt, ook gelijk is aan de waardering voor haar. In een groot deel van de dagblad- en wekelijkse pers is het oordeel negatief. Na enkele beleefde buigingen voor het fatsoen van de mensen, die op de Derde Weg gaan is de mededeling meestal: dit is een dwaalweg, wij gaan andere wegen. Omdat men nu in de beoordeling ervan vaak de nadruk mijns inziens niet op de juiste plaats legt, wil ik hier enkele kanttekeningen maken: aantekeningen van iemand, die aan de kant van de weg staat, niet met de bedoeling om zich daarna af te wenden, maar als iemand, die klaar staat om de sprong in de verkeersstroom te doen en mee te gaan.

Nu is het niet zo eenvoudig om deze vredesbeweging juist te beoordelen. Er hangt mist over de Derde Weg. Waarheen men precies rijdt, weet men niet. Het manifest, waarmee de beweging haar entrée maakte, vraagt op verschillende punten verduidelijking. Daarom zijn de meeste beoordelingen te haastig. Is het niet een teken van de nerveuze gedachtenverenging en van de politieke bezetenheid, dat men zich geen tijd gunt om de zaak eerst eens aan te zien alvorens men tot een oordeel komt, maar dat men zich allerwegen gedreven voelt tot een snelle meningsvorming, tot een voor of tegen? De voorbarige snelheid, waarmede men zich veelal van een nieuw verschijnsel aan de politieke hemel af maakt, veroorzaakt dan ook een serie van misverstanden en scheefgetrokken opvattingen, die de vermoeiende verwarring alleen maar groter kunnen maken.

Wat opvalt, is, dat de beweging al te gauw wordt getrokken in de politieke sfeer. En met name in het gebied der problemen rond de bewapening. Wat opvalt, is, dat de beweging allereerst wordt ondervraagd naar zijn standpunt voor of tegen die bewapening. En dat een vergelijking met het Franse neutralisme al te spoedig getrokken is. Het is weer een teken van onze politieke gedachtenvernauwing, dat men de beweging vooral en allereerst naar haar politieke aspect beoordeelt, terwijl er toch nog wel iets meer bedoeld is, dan een zekere beïnvloeding van de gangbare regeringsen partijpolitiek. De beweging heeft namelijk een belangrijk psychologisch en een sociaal aspect, dat wij niet zonder schade kunnen wegwerken.

Het psychologische aspect namelijk ervan is in een tijd, waarin de massa’s bezeten zijn door de geweldsideologie, een van de voornaamste zijden van de Derde Weg. Hier komt een oproep tot een zelfstandige plaatsbepaling te midden van de volgzame overgave aan leuzen en propaganda, gelijk wij die bij de massa opmerken, onverschillig, of tot die massa arbeiders, middenstanders of intellectuelen behoren. Een van de meest verontrustende dingen is thans niet zozeer de dreiging van een nieuwe oorlog, niet de overval van „de Rus”; maar de geestelijke reactie op deze politieke spanning. Het is de angst en het noodlotsgeloof, de haat en de zelfhandhavingsdrang, de kuddegeest en de vatbaarheid voor propaganda, die verontrusten. De Derde Weg nu blijkt ons te willen losmaken uit deze bezetenheid, die ons dreef in de simpele tegenstelling Rusland—Amerika; los uit de gedachtenverenging, die geen andere gevaren ziet en geen ander verweer kent dan waarover de couranten dagelijks spreken. Wij kunnen er dankbaar voor zijn, dat hier een poging gewaagd wordt om ten minste een deel van ons volk op te wekken tot zelfstandige denkarbeid. Het schijnt aanvankelijk een groep intellectuelen te zijn, die zich hier uitspreekt. Men kan vragen: waar blijft de vakbeweging, waar blijft de jeugd, waar blijft het bedrijfsleven, waar blijven de vrouwen?

Maar men kan ook juist in deze wat een-