De witte vrouw

Jan Mens „De Witte Vrouw”, Kosmos, Amsterdam 1952, j 8,90, 312 bladzijden.

Dat Jan Mens tot de allerbeste vertellers in ons land behoort, heeft hij opnieuw bewezen met zijn nieuwe roman „De Witte Vrouw”.

Echt, boeiend en onderhoudend vertellen kunnen maar weinigen. Jan Mens kan het. Hij weet wat hij waard is. Hij grijpt niet boven zijn kracht. Hij weet precies waar de grenzen van zijn kunnen liggen. Tot zover gaat hij dan ook. Maar hij blijft nooit beneden de maat. Voor een schrijver, die met een zekere regelmaat zijn boeken publiceert, een grote verdienste.

Dit keer is Jan Mens opnieuw ondergedoken in de geschiedenis. De Witte Vrouw is Wendelmoet Claesdochter, de eerste martelares van het Nederlandse protestantisme, wier leven zich afspeelt tegen de achtergrond van het zestiende-eeuwse leven van Monnikendam en Amsterdam. Jan Mens laat Weintje Claes haar leven vertellen van haar eerste jeugd tot haar laatste levensdagen.

Het is een aantrekkelijk en bekoorlijk boek geworden, dat door de vele vrienden van de schrijver het zijn er duizenden met blijdschap en dankbaarheid gelezjen zal worden.

Jan Mens beheerst zijn onderwerp volkomen. Het Amsterdam en het Monnikendam van de zestiende eeuw beginnen voor ons te leven, zonder dat de auteur zijn kennis op een opdringerige wijze uitstalt. Dat van dit boek al meer dan vijftien duizend exemplaren verkocht werden, terwijl het toch volstrekt geen oppervlakkige literatuur is, is een verblijdend verschijnsel. Een hartstochtelijk Vestdijkvereerder haalde een beetje minachtend zijn neus op, toen de naam van Jan Mens in een gesprek genoemd werd. Ik ben geneigd te zeggen: dat klopt, maar ik ben evenzeer geneigd te zeggen: de boeken van Jan Mens zijn voor ons volk van groter waarde dan die van Simon Vestdijk, waarbij men waarlijk niet alleen aan het zedelijk en religieus gehalte behoeft te denken.

De schrijver zal het, hoop ik, weten te waarderen, wanneer ik in mijn aankondiging van zijn roman een kwestie aan de orde stel, die men, wanneer men dit wil, ook als een bescheiden critiek mag beschouwen. Ik gebruik het woord critiek echter niet, omdat ik het voor waarschijnlijk houd, dat de auteur en ik op dit punt van gedachten verschillen. 4 r. V»i CJ/»Vl O T*ri —

„De Witte Vrouw” is een historische roman.

In de combinatie van historie en roman ligt een hele problematiek opgesloten, omdat er nu eenmaal tussen de historie en de romantisering van de historie een zekere spanning bestaat. De vraag is, hoe hevig deze spanning mag zijn, om nog aanvaardbaar te wezen.

Ejen historische roman is het werk van een literator en niet van een historicus. De bedoeling van de historische roman is niet, een zakelijke geschiedenisbeschrijving te geven. De fantasie speelt en grote rol, vooral wanneer de historische gegevens over de figuur, die het onderwerp is, schaars

zijn. Nu weten wij van het proces en de terechtstelling van Weintje Claes vrijwel alles, maar van haar leven weten wij vrijwel niets. Jan Mens kón zijn fantasie dus niet alleen vrij spel geven, hij móést dat ook doen en hij heeft het gedaan. Hij schreef niet een geschiedenis van de eerste martelares der Nederlandse Reformatie, maar een roman. De enige tucht, die hij op zijn fantasie oefende, was zijn voornemen om van Weintje Claes een aanvaardbare figuur te maken. Zoals hij mij schreef: „Geen vrouw, die de verpersoonlijking was van de nieuwe leer, omdat toch niemand weet hoe Weintje Claes’ hart er heeft uitgezien, misschien heel anders dan u en ik denken. Viel zij voor het geloof? Of, zoals ik mij instelde, voor de vrijheid, het geloof te belijden op eigen wijs? Ik neig tot het laatste, wijl ik de vrijheid hoger stel dan welk geloof ook.”

Ik kan dit begrijpen, maar heb er toch bezwaar tegen. Omdat ik meen, dat de weinige historische gegevens, over welke wij beschikken, in een andere richting wijzen. Het verhaal van het proces en de terechtstelling van Wendelmoet werd al spoedig na haar dood 20 November 1527 op een vliegend blaadje verspreid. Dit verhaal is alleen in een Duitse vertaling bewaard gebleven. Het werd terugvertaald in het Nederlands en met enkele veranderingen opgenomen in het Doopsgezinde Martelaarsboek van 1570: „Het Offer des Heeren”. Het „liedeke” van Weintje Claes, dat zich vrij nauwkeurig aansloot bij haar „belijding”, werd er aan toegevoegd. Het werd één van de bekendste martelaarsliederen. In Weintje Claes spreekt de oudste Nederlandse Reformatie.

Ik zeg dit niet, omdat ik mijn Weintje Claes wil hebben of een Weintje Claes, die mijn standje verdedigt, maar uitsluitend, omdat de historische gegevens er aanleiding toe geven.

Jan Mens laat Weintje Claes op de laatste bladzijde van zijn boek getuigen: „Ik zal dus vallen voor de vrijheid van het geloof. Misschien meer voor de vrijheid dan voor het geloof, het is maar waar men de klemtoon op wil leggen Voor mij zelf wil ik het zo zeggen: Ik val voor de zee en de wind en voor de geuren, die God ons toeblaast. Ik val voor het zingen der vogels, het gekrijs van de meeuwen en de wiekslag der reigers over de wuivende bomen van het Kerkplein te Monnikendam. Ik val voor een frisse schone wereld, en voor een frisse en schone Kerk En ik zal vallen voor de vrijheid, waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt. Je hebt zo’n zwakke stem, zult ge zeggen. Lieve vriend, dat is waar. Doch de vogels zullen hem meedragen; hij zal te horen zijn in de wind en in het bruispn van de zee. De stem der vrijheid kan niet gesmoord worden, omdat het de stem is van God.”

Ik acht deze belijdenis historisch niet verantwoord.

Vrijheid is een formeel begrip. Geen mens gaat de brandstapel op voor een formeel begrip. Vrijheid is altijd een vrijheid van iets en tot iets. Ik aanvaard het desnoods, dat Wendelmoet viel voor de vrijheid van

het geloof, maar de nadruk moet meer op haar geloof vallen dan op de vrijheid, al wil ik deze twee niet van elkaar losmaken. Weintje Claes wil uitsluitend rekening houden met wat in de bijbel staat en zij is bereid, voor haar overtuiging te sterven.

Wanneer men haar vraagt, wie haar de ketterijen heeft geleerd, antwoordt zij: „Die Heere, die alle menschen tot Hem roept; oock ick ben een van zijn schapen, daeromme hoore ick zijn stemme!”

Haar ketterijen zijn zeer duidelijk. „Ick houde u sacrament voor broot en de meel; waer ghij lieden dat voor eenen Godt hout, soo segge ick dattet uwen duyvel is”.

Wanneer men haar oordeel over de heiligen vraagt, luidt haar antwoord: „Ick en kenne geen ander middelaer dan Christum”.

Wanneer een predikheer haar een crucifix voorhoudt met de woorden: „Siet, hier is uwe Heer, uwe Godt”, zegt zij: „Het is een ander Cruys, daer door ick verlost ben. Dat is een houten Godt, werpt hem int vjjer ende wermt u daer bij”.

Een monnik, die haar van haar geloof 'wil afbrengen, wijst zij af met de woorden:

„Swijcht ghij, heb ick u niet geseyt, dat ghij mij van mijn Heer niet trecken en sult?” Op de brandstapel stoot zij het crucifix, dat een monnik haar voorhoudt, van zich: „Hoe tenteerdy mij, mijn Heer en Godt is hier boven”. En als de monnik zegt, dat zij moet bekennen, dat zij gedwaald heeft, reageert zij: „Ick heb voormaels wel ghedwaelt, dat is mij leedt, maer dit en is gheen dwaelen, maar de rechten wech ende ick blijve bij Godt”.

Jan Mens is een kunstenaar, geen geschiedschrijver, maar mijn vraag is, of de dichterlijke verbeelding het recht heeft, om in een roman de geschiedenis om te buigen in een richting welke de historische gegevens niet wijzen. Jan Mens mag tot de keuze neigen, dat Wendelmoet viel niet voor het geloof, maar voor de vrijheid, haar geloof te belijden, „wijl ik die vrijheid hoger stel dan welk geloof ook”, mijn vraag is, of deze keuze een voldoende grond is voor zijn neiging. Die grond had niet in zijn levensovertuiging, maar in die van Wendelmoet moeten liggen. Dat doet hij zeer bepaald niet.

Het zou van belang zijn, indien er eens een verantwoorde beschouwing geschreven werd over de historische roman, over zijn mogelijkheden, maar ook over zijn grenzen. Ik kan niet ontkomen aan de indruk, dat Jan Mens Weintje Claes woorden spreken en inzichten verdedigen laat, die zij, levende in de zestiende eeuw in Amsterdam en Monnikendam, nooit gezegd en verdedigd heeft. Dat wil zeggen, dat hij haar al te veel gemaakt heeft tot de spreekbuis van zijn woorden en inzichten. Ik zou er meerdere voorbeelden van kunnen geven, maar het éne citaat, dat ik gaf, is er het meest sprekende voorbeeld van. Is dat in een historische roman verantwoord? Jan Mens zal zeggen: ja, dat is in een historische roman verantwoord! Ik zeg: neen, dat is in een historische roman niet verantwoord!

Wie heeft er gelijk?

Ik zou het graag willen weten.

De auteur houde mij deze opmerkingen ten goede.

Ik maak ze, omdat ik voor hem en zijn werk zo’n grote waardering heb. Mijn critiek, wanneer men mijn opmerkingen als zodanig wil beschouwen, blijft ondergeschikt aan mijn grote dankbaarheid voor deze nieuwe roman van deze rasechte verteller.

J. J. BUSKES Jr