MENS, GEZIN, INDUSTRIE

(2)

De vorige keer beloofde ik nog iets meer te zullen vertellen over het speciale nummer van het „Sociologisch Bulletin”, waarin onder bovenstaande titel een rapport wordt gepubliceerd over de sociale, culturele en kerkelijk-godsdienstige situatie in gezinnen van industrie-arbeiders, waarvan de gezinshoofden bij het hoogovenbedrijf werkzaam zijn. Zoals wij al opmerkten, staan er in dit rapport heel wat dingen, die verhelderend werken en dikwijls ook tot nadenken stemmen. We geven dit keer een kleine bloemlezing van zulke passages uit het rapport.

In de pagina’s 9—12 vinden we een weergave van de resultaten van gesprekken, gevoerd in r.k. arbeidersgezinnen. Dit gaat hier om wat in het rapport wordt genoemd: de „levensbeschouwelijke aspecten”. In het tweede deel van het rapport komen nl. de directe invloeden van de arbeid in het Hoogovenbedrijf op de gezinnen aan de orde.

Bij deze r.k. gezinnen was er ook een aantal, waarvan het rapport zegt, dat zij „zich wel is waar geheel stelden op de basis van het rooms-katholieke geloof en daarnaar handelden bij de vervulling van hun geloofsplichten, maar waar een sterke rancune tegen de huidige sociaal-economische ordening te constateren was”. Deze rancune aldus het rapport heeft meestal nog weinig directe invloed op de geloofsvastheid, doch richt zich o.m. tegen opvattingen en gedrag van de geestelijkheid, juist vaak ten aanzien van de rol die de geeste-

lijkheid speelt in haar positie van geestelijk adviseur van vakbonden. Deze antipathie uit zich vooral in het niet lid worden van of uittreden uit de vakbond.

Verderop (pag. 21) lezen wij ook nog dit: „Ondanks de verzwakking van de E.V.C.- invloed in deze streek en de hernieuwde toetreding tot de katholieke organisaties, gaven verscheidene arbeiders blijk van een voorkeur voor een niet-politieke, niet-confessionele eenheidsvakbond. Ook hier komt de reële betekenis van de arbeiderssolidariteit, vooral onder de jongere arbeiders, weer tot uiting. Bij hen gaat het leven, de kameraadschap, boven de leer. Daarentegen overheerst bij de oudere, in kerk en vakbonden vergrijsde arbeiders, een meer principiële instelling tegenover de politieke en godsdienstige scheidingslijnen.”

Het rapport geeft uiteraard geen beschouwingen over de geconstateerde feiten. Daar dient zo’n rapport ook niet voor. Ik ga dat ook niet doen, maar wil wel opmerken, dat hier tendenzen gesignaleerd worden (vooral bij de jongere arbeiders) die wij goed in het oog moeten houden. Merkwaardig is ook de volgende passage (eveneens op pag. 21): „Het r.k. geloof laat blijkbaar o.m. revolutionnaire escapades toe zonder dat het contact met de kerk belangrijk wordt geschaad. Zo werd bij een aantal kerkgetrouwe r.k. arbeiders een mate van radicalisering op politiek gebied aangetroffen, die bij goed protestantse arbeiders slechts weinig zal voorkomen. Bij hen wordt de spanning tussen godsdienstige

opvattingen en de arbeiders-mentaliteit al gauw te zwaar. Het r.k. geloof of de r.k. mens schijnt deze langer te kurmen dragen.” Men zou willen (maar alweer: daar dient zo’n rapport niet voor), dat op zo’n kwestie eens wat dieper werd Ingegaan. Er rijzen allerlei vragen. Hoe komt het bijv. dat binnen een protestantse kerk een dergelljke radicalisering niet mogelijk Is? Ligt dit voornamelijk hierin, dat de geloofspractljk in het Rooms-Katholicisme zo anders van aard is? Moet dit positief of negatief worden gewaardeerd? (Belde Is nl. mogelijk!) Of ligt het voor een groot deel hierin, dat onze protestantse kerken een zo uitgesproken „middenstandskllmaat” hebben, dat de meer radicaal denkende arbeider zich er niet meer thuis kan voelen en er ook geen enkele „klankbodem” vindt? In gesprekken met gereformeerde arbeidersgezinnen kwam dit laatste wel naar voren. Het rapport zegt (in het gedeelte van deze gezinnen) ergens, dat „het arbelderssentiment zich vaak stoot aan het standsgevoel van middenstanders, wier mentaliteit in verschillende plaatselijke gereformeerde kerken nog overheersend is.”

Soms blijkt er wel degelijk al een kloof te zijn tussen de traditionele opvattingen, die heersen In het kerkelijk godsdienstig milieu, waaruit men komt en het „arbeiderssentlment”, waarin men meer en meer in het vaak nieuwe arbeMersmUieu gaat leven, zonder dat de betrokken mens zich deze kloof nog duidelijk bewust is. Het rapport geeft daarvan een heel duidelijk voorbeeld in het geval van een jonge, ongehuwde gereformeerde arbeider, die pas sedert kort uit Noord-Friesland naar de Hoogovens was gekomen. Deze jongeman was lid van de Geref. Jongelingsvereniglng en van de Chr. Metaalbewerkersbond. De A.R. was zijn partij en Trouw zijn dagblad. Ook dat zag hij als een consequentie van zijn gereformeerde belijdenis. Maar tegelijk verklaarde hij zich vóór het socialisme, omdat dit vóór de arbeiders is!

Hier openbaart zich dus de tegenstelling tussen het traditioneel meegebrachte en het nieuw-verworvene.

In de gesprekken met niet-kerkelijke, socialistische arbeidersgezinnen bleek telkens, welk een enorme betekenis partij en vakbeweging in het verleden in het leven van deze mensen hebben gehad. Deze binding is vooral bij de ouderen ook thans nog sterk, maar in veel gevallen is van het vroegere enthousiasme veel verloren gegaan. Men heeft vaak het gevoel, dat er een stilstand in de beweging is ingetreden. De klacht, die gehoord werd, was, dat „alles nu meer van bovenaf komt en buitenom wordt bedisseld.” „Zelf behoef je niets meer te doen of te vechten zoals vroeger”, uitte zich één der arbeiders.

In het rapport wordt ook opgemerkt, dat de grote Invloed der arbeidersbeweging ook blijkt uit de In deze gezinnen aanwezige neiging tot zelfontwikkeling. We citeren weer even: ~Uiteraard behoudt deze zelfontwikkeling door gebrek aan opleiding een wat eenzijdig karakter. Niettemin staan ontwikkeling en belangstelling vaak op een behoorlijk peil. Deze arbeiders staan ook meer dan de anderen in allerlei sociale activiteiten zoals vakbondswezen, speeltuinverenigingen, politieke strijd e.d.

Ik stop, al Is de verleiding groot om nog wat door te gaan. Er staan in „Mens, gezin, industrie” nog tal van even Interessante en tot nadenken stemmende opmerkingen.

I De grens van een twee-kolomsartikel is echter spoedig bereikt en... er moeten voor; !u toch ook nog voldoende nieuwe dingett overbiijven, wanneer u dit nummer van: het „Sociologisch Bulietin” zelf ter Imd' naemt.

J. H.

geestesgesteldheid van hén én in de geestesgesteldheid van óns heeft niet die omkeer plaats gehad, die ons tot de opbouw van een gezonde internationale samenleving in staat kan stellen, die ons ook de klare blik zou verlenen op de mogelijkheid van een werkelijk, antwoord op de uitdaging van Sowjet-Rusland in Azië.

Wij rekenen te veel op korte termijn Misschien winnen we er iets mee. Op de lange termijn zullen we verliezen. lets van die vrees hoor ik ook klinken in het slot van H. van Veens artikel.

Doorgaan Is het nu hopeloos om nog wat anders te zeggen, te schrijven, te doen... in deze wereld van zelfbedrog en vrees? Ik wil u wel dadelijk antwoorden dat ik het mij heel goed kan indenken, dat velen zeggen: het is hopeloos. Laten we, wat het Christendom betreft, nog maar proberen er zélf, persoonlijk, wat van te maken. En laten we proberen althans tegen de al te erge excessen van politiek wantrouwen en van vertrouwen-op-geweld onze stem te verheffen... maar heus, verder kun je niets doen.

In wezen buigen we zo ook voor de Feitelijkheid en laten we ons door die Feitelijkheid de norm voor ons handelen voorschrijven.

Ik geloof, dat we dóór moeten gaan er op te wijzen, dat deze weg die wij nu begaan een weg Is zonder perspectief. We zullen dit vooral ook met de feiten moeten aantonen. De feiten van Duitsland en Japan, het ons én hun vernederende spel dat daar nu gespeeld wordt, de gevolgen die van dit spel de nasleep zullen vormen dit alles mag en moet een belangrijk deel zijn van ons getuigenis.

Het zal bij praten niet mogen blijven. Als het van ons gevraagd wordt, zal ook door onze daad moeten blijken wat het betekent, dat we voor de Feitelijkheid niet willen buigen, dat we ons door de Feitelijkheid niet de wet voor ons handelen laten voorschrijven.

In de strijd voor gerechtigheid en vrijheid zijn wij als christenen geroepen een eigen weg te gaan. Moeilijk? Ja.

Maar dit is ons laatste woord niet. Ik denk aan het woord van de profeet: „Zij, die den Heer verwachten ontvangen nieuwe kracht. Zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat”.

(Jesaja 40 : 31

’s Hertogenbosch KR. STRIJD