en Taah volheid. j Psalm 24 : 1 y/

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR. EVANGELIE -EN SOCIALISME

VERSCHIJNT 50 MAAL PER JAAR – 50STE JAARGANG VAN „DE BLIJDE WERELD”

Nr46

Redactie:

dsj. J. Buskesjr ds L. H. Ruitenberg

drj. G. Bomhoff

Redactie-Secr.:

p/a dr J. G. Bomhoflf Roerstraat 48 ’

Amsterdam-Zuid Telefoon 24386

Vaste medewerking van prof. dr W. Banning

j. Hnlsebosch

H. van Veen

dr M. V. d. Voet ds H. J. de Wijs

Mej. dfr M. H. v. d. Zeyde e.a.

it per jaarfS,— ; halfjaar f 2,75; kwartaal f I,soplus/0,15 incasso. Losse nrsfo,ls; Postgiro 21876; Gent. giro V 4500; Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekelveld 15, Amsterdam-C; PostbusSOO

EINDE DER VACANTIE LOF DER SCHOOL

Het zijn niet de vliegende schotels, en nog minder het moeizaam en geheimzinnig timmeren aan het nieuwe kabinet, dat deze dagen belangrijk maakt. Over wegen en straten van Nederland trippelen kindervoeten naar school. Ze gaan daar, nagestaard door de moeders, die zeggen dat ze blij zijn omdat de vacantie afgelopen is, maar aanstonds zullen ze zich gedrukt voelen door de vreemde stilte in huis.

Maar voor de kinderen is de verandering het grootst: een juf is geen moeder, een meester geen vader, een school geen gezin en ze moeten ook niet proberen het te zijn. De groepering der kinderen naar leeftijd en die gezamenlijk dezelfde zaken te leren hebben, is een even natuurlijke, maar geheel andere gemeenschap dan die van het gezin, waar groot en klein te zamen zijn, waar vertrouwen, bewondering en nabootsing heersen, waar de jongen de vader, het meisje de moeder nadoet, waar ieder tegelijkertijd beschermd en beschermend is. Zo is de school niet, en juist dit contrast schudt het kind wakker uit zijn biologische sluimer en zijn familie-instinct. De biologische banden worden verbroken: twee broertjes zitten niet in dezelfde klas. De meester lijkt wel zonder hart, omdat hij onaandoenlijk is voor het lieve of olijke gebaar, dat immers bij hem niet telt. Geluk en liefde worden teruggedrongen; als de schoolbel gaat begint de orde van het ware en het rechtvaardige, aangepast wel is waar aan de leeftijd, maar toch koeler dan een kinderhart wel wensen zou. Er moet gewerkt worden, ongeacht de moeite en zelfs het plezier.

Men geeft er zich vaak geen rekenschap van, maar voor de volwassene die de huisdeiu: achter zich sluit en de maatschappij ingaat, is het verschil niet zoveel anders: vanuit de sfeer der liefde en der geborgenheid in de zakelijke wereld.

Laten we niet sentimenteel doen over die arme kinderen en de school betreuren als een noodzakelijk kwaad. Alsof het gezin, zelfs het beste, in onderwijs, ja in opvoeding niet tekort schoot! De bloedverwantschap verwekt er een diepe genegenheid, maar die zelden maat houdt. Immers, men rekent er op, en ieder tyranniseert de ander van harte. Men kan alles van de ander eisen, maar men moet zelf ook ieder ogenblik klaarstaan. Gezamenlijk bewondert en ver-

foeit men en veroorlooft geen afwijkende mening, omdat men steeds de eendracht wil. Het verschil van leeftijd maakt, dat er wel gemeenschap, geen gelijkheid heerst. Dat kan drama’s veroorzaken, reeds bij een baasje van zes jaar, omdat elke poging tot onafhankelijkheid en vry denken of handelen licht kwetsend kan zijn voor vader .of moeder. In deze richting wijst ook het Evangelisch woord, dat men de familiebanden moet verbreken, wil men het Koninkrijk Gods ingaan.

Het kind zoekt dan ook spontaan zijn leeftijdgenoten op straat en vormt er de vrije republiek van het spel. De school is daar niet ver van af. Haar vrijheid is de speelsheid van de geest. Het kind dat een rekenfout maakt, wordt er niet om gestraft. Er is op school ruimte voor tegenspraak en dwaling; men veegt de lei af en van de fout blijft niets meer over.

Ouders kunnen immers hun kinderen geen onderwijs geven. Ze hebben er geen geduld voor, omdat ze liefhebben. Hoe ergeren ze zich over de fouten van hun nageslacht, juist wijl ze er zoveel van verwachten. Liefde is tyranniek. Men moet dat van twee zijden zien: de vader verbeeldt zich, als zijn zoon niet prompt gehoorzaamt, dat het kind hem tart en niet bemint, en de zoon begrijpt niet, dat zijn lieve vader hem wil dwingen. De school heeft met deze woede-uitvallen niets uit te staan. Kijk die moeder eens, die haar dochtertje de schooldeur binnensleurt, deze eerste dag na de vacantie. Het kind schreeuwt en blèrt. Maar nauwelijks is de deur gesloten of het kind is stil en gehoorzaam. Het werd leerling, krachtens de instelling der school. De onaandoenlijkheid van de meester, die bij zijn beroep hoort, werkt krachtig op het kind als een heilzaam klimaat. „Doe dat nu eens om mij een plezier te doen”, zo spreekt de vader en hij kan er veel mee bereiken, maar het moet geen aandacht, onderzoek» begrip vergen, want wonderlijk genoeg, de opzettelijke goede wil, de levendige vurigheid, kortom de hartstocht, vertroebelen het inzicht. Een meester mag dat nooit zeggen: „Doe dat eens voor mijn plezier.” Wie onderwijs geeft, moet zijn hart verbergen; hij moet geen liefde veinzen, want dat is oneerlijk, hij mag zelfs niet zijn eigen liefde tonen, want deze maakt hem machteloos en zonder gezag. Als een kind ont-

dekt, dat het de onderwijzer echt zeer kan doen door luiheid of lichtzinnigheid, dan zal het er aanstonds misbruik van maken. Wanorde op school ontstaat vaak uit (verkeerde) goedheid des harten. De school is geen gezin. Op school openbaart zich de strikte rechtvaardigheid, die geen liefdesbetuiging van node heeft en die ook niets te vergeven heeft, omdat ze nooit werkelijk beledigd is: de kracht van de meester is, dat hij een standje geeft en het een ogenblik later vergeten is en het kind weet dit. Maar de vader straft zichzelf in het kind.

De vacantie is voorbij. De kinderen gaan weer naar school. Laten vader en moeder nu voorzichtig zijn met aan de schooldeur te vertellen hoe hun kind is. Het is een groot voorrecht een gemeenschap in te gaan zonder voorafgaande reputatie. Hoe vaak niet zijn kinderen op school heel anders (en beter!) dan thuis. Op de bodem van bijna elk gebrek schuilt een geheime veroordeling, waaraan de omgeving gelooft, ook ik zelf geloof, en in de menselijke omgang voert dit heel ver. Het oordeel vraagt om een bewijs en het bewijs versterkt het oordeel. „Die jongen is lui”, zegt de vader en de knaap doet alles om dit oordeel van zijn wijze vader waar te maken. Maar voor de meester staande, openbaart het ventje zich als vlijtig, omdat de meester zonder de hartstocht ener teleurgestelde liefde waarneemt.

Men heeft nog geen kwaad van het gezin gezegd, als men opmerkt dat het gezin niet alles aan het kind kan geven en het kan voor ouders en kind een troost zijn bij het einde der vacantie te overwegen, hoe goed het is het gezin te verlaten en dat de school een natuurlijk, geen kunstmatig milieu is, waar het kindervolk zijn gelijken ontmoet en het kind, veel meer dan thuis, wijl tussen leeftijdsgenoten, zichzelf kan zijn. Dit kindervolk vormt een eigensoortige eenheid, waar ook de meester buitenstaat. Zodra hij voor kind wil doorgaan en al te dicht bij hen komt, is er verzet en ergernis. Daarom ook handhaaft die onderwijzer het beste de orde, die in de kinderen geen tegenpartij ziet, die hem wil tegenwerken, zelfs geen opzet vermoedt, maar die onaandoenlijk, als rangschikte hij zijn boekenkast, alles en ieder op zijn plaats zet. Dat begrijpt het kindervolk.

Er schuilt iets aandoénlijks in zo’n kinderklas, samen bezig onder het oog van de meester, met eenzelfde opgave. De langzamen en de tragen geven het tempo aan en dat is goed. Als het onderwijs alleen maar genieën wil kweken, maakt het zich bespottelijk, want het genie vindt zijn eigen weg. Maar juist degenen, die overal vastraken en zich telkens vergissen, die geneigd zijn de moed te verliezen, juist die moeten geholpen worden. De wereld zal alleen