Drie congressen

Het congres van de Britse Labour Party heeft niet ’t kabbelende beloop gehad, waarop optimistische partijlieden hadden gehoopt.

Aneurin Bevan, de rebel, heeft kans gezien om de partij-afdelingen goeddeels achter zich te krijgen, waardoor hij zes van de zeven plaatsen in het bestuur, voor deze groep beschikbaar, heeft verworven. Een éclatant, ofschoon voor de hand liggend succes, als men de ontwikkeling van het laatste jaar beziet. Bevans „appeal” moet wel behoorlijk zijn, want, afgezien van de vraag of zijn visie juist is, spreekt deze in elk geval tot de verbeelding van het publiek. Zijn politiek is er een, waarbij de fierheid van de Engelse arbeider niet meer in het gedrang komt. Hij roept luide om onafhankelijkheid van Amerika, en is van de mogelijkheid daartoe overtuigd. Hij beoogt voorts een vermindering der bewapening, omdat zij niet te torsen is, en uitbreiding van de welvaartsstaat. Kortom, hij belooft de arbeider aantrekkelijke zaken, en geeft daarbij blijk van élan, iets dat de gematigder partijleiders wel in sterke mate missen.

Het is niet zo opmerkelijk, dat Bevan de vakbeweging, die het grootste aantal zetels in het partijbestuur bezet (Bevans zes zetels zijn nog verre de minderheid) fel tegen zich geplaatst ziet. De vakverenigingsleiders immers zijn veel gematigder; soms veel verstandiger, soms ook alleen maar conservatiever. Bovendien hebben deze leiders regelmatig te kampen met ondoordachte looneisen uit de kring hunner leden, welke zij slechts met moeite onder de tafel kunnen werkjcn. De activiteit van Bevan maakt de situatie in dit opzicht alleen maar moeilijker.

Bevans politieke streven is een merkwaardige vermenging van onafhankelijke vooruitstrevendheid en doctrinair socialisme. Daar ligt zijn zwakte. Hij vraagt

naast het eerder genoemde, bijv. krachtige voortzetting van de nationalisaties, een thema dat veel pijnlijke kanten heeft, en dat stellig geen panacée is voor alle Britse kwalen. Zulk een punt kan voor bepaalde arbeidersgroepen nog van betekenis zijn (waarbij het emotionele element dan een hoogst belangrijke rol speelt), voor de middengroepen der Britse bevolking, waarvan Labour het ten slotte zal moeten hebben om weer aan het bewind te komen, werkt het afstotend. Men heeft wel eens het gevoel, dat Bevan de nationalisatiemelodie bespeelt om binnen de partij voldoende aanhangers te kunnen lokken.

Ernstiger dan dit alles is echter het feit, dat Bevan, door zijn actie de ervaren partijleider Morrison van de troon heeft gestoten. Morrison is geen lid van het partijbestuur meer. Hij heeft zijn plaats moeten afstaan aan Crossman, redacteur van de New Statesman and Nation en aanhanger van Bevans buitenlandse politiek. Dit feit is gevaarlijk voor Bevan, want het is aan gepn twijfel onderhevig, dat degenen die Crossman in het zadel hebben geholpen, spijt hebben over de ondankbaarheid, die zij daarbij Morrison hebben getoond. De wilde ovaties, die Morrison ten deel vielen, toen hij na zijn nederlaag een redevoering hield, mogen daarop wijzen.

Hoe de ontwikkeling in de Labour Party zal zijn, is uiteraard moeilijk te raden. Op zich zelf schuilt in de injectie-Bevan wel wat goeds. Al zouden daardoor de andere Labourleiders maar meer geactiveerd worden. Een meningsverschil, ook van het formaat als dit, kan zuiverend werken. Het is betreurenswaard, dat overigens enkele vakverenigingsmensen de bestrijding van Bevan over de boeg van het communisme gooien. Zij suggereren, dat er vrij veel communisten de partij zijn binnengeslopen, die dan Bevan steun verleend zouden hebben. Gezien de Engelse verhoudingen kan daar-

van wel wat waar zijn, maar het is als anti-Beviaans argument bedenkelijk.

Een oude garde

Over het congres der Duitse socialisten, dat door omstandigheden eerst nu in deze rubriek een plaats vindt, kunnen wij kort zijn. Er is reeds te veel over geschreven in de dagbladen, om nog voor aanvulling vatbaar te zijn. Mogen wij dus volstaan met een enkele indruk.

Het Duitse socialisme is oud, ouder dan de vurigheid der redevoeringen en debatten doet vermoeden. Want hun stellingname tegenover de huidige problemjen is vóóroorlogs. Een verwijt mogen wij er de Duitsers niet van maken, zij missen nu eenmaal een ontwikkeling van enige decennia. Maar voor de mogelijkheden (of liever onmogelijkheden) van samenwerking is deze constatering van gewicht.

Een tweede element, het nationalisme, speelt ook een sterke rol. Men krijgt wel eens de indruk, dat sommige Duitse socialisten de oude socialistische theorieën gebruiken om hun nationalistisch streven te maskeren. Inderdaad hebben zij gelijk door vast te stellen, dat de Amerikaanse invloed aan de behoudende machten in hun land nieuwe kansen geeft. Maar nationaal gezien streven zij hetzelfde na als die behoudende machten, nl. sterk Duitsland, dat zich een zeer belangrijke positie in Europa verwerft. Dit doel gaat hun, naar het ons voorkomt, vóór het hogere doel als bijvoorbeeld de Europese samenwerking.

Ollenhauer, de nieuwe voorman der partij, zet Schumachers lijn voort, zo blijkt uit zijn verklaringen. Jammer, maar wie had anders verwacht?

Lachende derde?

Dan het derde congres, nl. dat der Russische communistische partij.

Openlijk is hier uitgesproken, dat de Sowjet-Unie belangstelling heeft voor verdeeldheid tussen de kapitalistische landen; hetgeen overigens wel voor de hand ligt. Maar deze onenigheid is een belangrijk punt in de communistische tactiek geworden. Stalin heeft nl. even voordat het con(Vervolg op pag. 8)

Vriend Piet

Sinds een paar maanden hebben we er een Piet bij. Om misverstand te voorkomen: u hoeft ons niet geluk te wensen met de voorspoedige geboorte van een vierde zoon. Piet is er en is er toch ook weer niet: hij leeft in de verbeelding van onze jongste zoon. Dat hij Piet heet, verbaast ons niets want meestal als onze jongens treinen of auto’s door de kamer laten razen of motorboten griezelige bochten laten maken, hoor je ze elkaar in volle ernst toeroepen: „Hé Jan, pas op het stuur” of: „Kijk uit Piet, let op de bocht.” Dan zijn ze geen kleine jongens die met blokken spelen, maar stoere kerels, die op gevaarlijke posten staan. Onze Piet is vooral stoer. Hij durft alles, hij kan alles. En onze Piet heeft een ideale moeder: toen we laatst langs een bakkerswinkel liepen, kreeg ik te horen, dat Piet van zijn moeder elke dag een krentenbolletje krijgt. Dan voel je wel hoe erg je te kort schiet!

Die Piet. Opeens was hij er. Ik herinner ’t me nog goed.’t Was aan de broodmaaltijd op een dag in Juni. De twee schoolgaande jongens zaten weer eens op te scheppen

over hun schoolreisje. De een zou helemaal hier naar toe gaan en de ander nog veel verder. De een zou pannekoeken krijgen en limonade en de ander ging naar zee. Ze waren er vol van. Opeens zei toen de derde, die nog te klein is voor school en dus ook voor schoolreisjes: „En Piet gaat morgen naar Engeland en hij gaat wel honderd dagen.”

’t Is grappig; het kleine jog heeft werkelijk iets in z’n manier van doen, waardoor hij door zijn oudere broers au sérieux wordt genomen. Zo ging het ook toen. Zij en ook ik informeerden belangstellend naar die Piet en naar zijn lange reis. „Hoe ziet hij er uit?” „Waar woont hij?” „Is hij al eens vaker op reis geweest?”, enz. enz. Op al onze vragen had het ventje een antwoord klaar. Piet zou limonade krijgen en krentenbolletjes en hij ging met de boot en ook met het vliegtuig en hij durfde helemaal alleen.

Een paar dagen later vroeg een van de broers of Piet nog in Engeland was. ’t Bleek dat de arme jongen in het ziekenhuis lag. Ja, het was heel erg. Hij was gevallen en toen was er bloed en toen had een politieagent hem een standje gegeven en nou lag hij in ’t ziekenhuis. Die arme Piet! Maar toen ik er bij kwam en vroeg of Piet veel pijn had, deed hij onverschillig en hij zei opschepperig: „Nee hoor. Piet huilt nooit, hij is al groot!”

Vorige-week hoorde ik dat Piet weer werd

besproken. Hij was in Friesland gebleven en hij mocht het kampvuur aansteken en hij durfde zomaar door het vuur te lopen, De broers waren meteen in het verhaal: ze hebben nog zulke sterke herinneringen aan het vuur op de laatste avond van de vacantieweek in Kortehemmen.

Een poosje geleden derailleerde de stoere Piet. Er was een stuk speelgoed kapot en het moest wel haast gedaan zijn door de jongste van het span. Maar laat die nou heel rustig zeggen dat Piet het had gedaan!

Die Piet! Hij zal wel weer even plotseling verdwijnen als hij gekomen is. Maar op het ogenblik telt hij mee. Als de broers verhalen hebben over jongens die hun beste vriend zijn en die zoveel kunnen en durven, dan komt er meteen een heldendaad van Piet achteraan. Hij komt opvallend veel in aanraking met de politie, hij rijdt herhaaldelijk mee op een brandweerauto en hij is kind aan huis bij de dokter en de tandarts. Maar denk niet dat hij ooit bang is en pijn kan hèm niks schelen.

egn vriend om trots op te zijn, die piet, en ook om jaloers op te wezen, want hoorde ik niet onze jongste rustig en zeker verklaren, dat Piet van z’n moeder nooit heker ’melk hoeft leeg te drinken en dat pigf van z’n moeder op alle boterhammen jam mag. Ik denk toch, dat ik morgen maar gefis ven krentenbolletje met hem ga kopen!

R- B.—v. R.