De christen „tussen” West en Oost

Naar aanleiding van Niemöllers rede in Bubendorf

In ons Zwitserse zusterblad „Der Aufbau” van 12 Dec. 1952 trof ons het hier geplaatste en na enige verkortingen vertaalde artikel van ds Paul Trautvetter. Het maakte Indruk op ons, omdat Trautvetter een der oudste Zwitserse rellgleus-soclallsten is, die jarenlang In „Neue Wege” naast Ragaz gestreden heeft. L. H. R.

Volgens het verslag van de E.V.P. „liet Niemöller van de eerste woorden af er geen twijfel over bestaan, dat in het Oosten geweld regeert en angst heerst. De twintig en meer millioen, die lijden achter het Ijzeren Gordijn, boeten voor de oorlog. Wij in West-Duitsland hebben het weer goed; onze levensstandaard is sedert drie jaren hoger dan die van Engeland, en tegenwoordig misschien zelfs hoger dan die van Noord-Amerika.”

Geen vergoelijkend woord over de toestanden in het Oosten; integendeel, de toehoorder werd gegrepen door de nauwgezette, precieze uitbeelding van de terreur.

„Millioenen westers georiënteerde mensen zijn gedwongen op oostelijke wijze te leven. Terwijl wij in het westen voor negen-tiende leven, zoals we tegenover onze persoonlijkheid willen en kunnen verantwoorden, worden de mensen in het Oosten gedwongen voor negen-tiende volgens de hevelen van vreemde autoriteiten te leven.”

Men zou met voldoening kunnen vaststellen, dat Niemöller in deze zinnen de waarheid eer heeft aangedaan. Maar men wordt in het verdere verloop van zijn uiteenzettingen voor het feit geplaatst, dat uit deze constateringen absoluut geen consequenties worden getrokken. Integendeel: al wat volgt staat in rechtstreekse tegenspraak hiermee. Logisch en. ook zedelijk juist ware nu toch wel de uiteenzetting geweest van het probleem, gelegen in het feit, dat in onze wereld een deel van de mensheid, dat onder terreur leeft, staat tegenover een ander deel, dat in geestelijke vrijheid leeft.

Inplaats hiervan gaat hij uit van de stelling, dat „in het Oosten zo goed als in het Westen mensen leven”. Daarom heeft Niemöller de uitnodiging naar Moskou te komen aangenomen, om de christenen ginds te zeggen, dat ook in het Westen mensen leven, voor wie Christus is gestorven. En hetzelfde heeft hij in Amerika gezegd. Met deze roerend-eenvoudige constatering kan men, natuurlijk zeer eenvoudig een christelijk standpunt tussen oost en west innemen. Maar het is toch eigenlijk voor ieder weldenkend mens duidelijk, dat de huidige spanning niet berust op het feit dat de Russen de Amerikaanse mensen de kwaliteit van het mens-zijn ontzeggen, en omgekeerd. Aan een van beide kanten heeft men immers helemaal niet met mensen te maken, maar met de vertegenwoordigers van een systeem, dat juist is gekenmerkt door het negeren en verdelgen van de mens en de menselijkheid. Men heeft geenszins te maken met de Russische mens, maar met het politburo en de Gepeoe.

Nu kan men wel zeggen dat tenslotte ook deze lichamen uit mensen bestaan, en bij deze bewering zich bijzonder christelijk voordoen. Maar laat hij dan in ieder geval de Bijbel buiten discussie laten, want die heeft de totale staat nu juist niet gezien als onverbrekelijk behorend bij de mens, maar veeleer bij de apokalyptische monsters waarlijk een iets raker uitbeelding dan Niemöller geeft.

Juist in de dagen dat Niemöller er zo mooi over sprak, dat men ook aan gene zijde van het Ijzeren Gordijn met mensen te maken heeft, waarvoor Christus gestor-

ven is, werden in Praag die helse taferelen opgevoerd, waarin zonen voor hun vaders de galg eisten. En deze tonelen zijn teke»end voor het hele oostelijke systeem. Ze onthullen het diepste wezen van dat systeem. Een christen, die spreekt over het probleem Oost-West, moet de tekenen der tijden en de aard van de krachten en machten, die daarin aan het werk zijn onderkennén. Hij moet niet met sentimentele en idyllische beschouwingen over mensen aankomen, wanneer men eigenlijk met de Satan te maken heeft.

De verslaggever van het „Kirchenblatt” vertelt verder over de rede van Niemöller:

„Hij sprak integendeel zeer nuchter over de politiek en zei, dat deze noch in het Oosten, noch in het Westen een paradijs zou kunnen scheppen.”

Noch in het Oosten, noch in het Wosten! Is het nuchter, is het oprecht, is het rechtvaardig over beide op deze onverschillige toon te praten, terwijl men toch weet, dat iedere week duizenden, met achterlating van alles, wat hun lief is, en met doodsgevaar de grens van het westen proberen te bereiken?

Kan men schamperen, dat dit Westen, waarin toch nog zoiets als vrijheid en menselijke waardigheid bestaat, aan deze vluchtelingen werkelijk als een paradijs kan toeschijnen?

En verder: Wie in het Westen beweert, dat men met de westelijke economische ordening en politiek een paradijs tot stand heeft gebracht? En. wanneer iemand het beweert, wie zou een ander, wie het ook zij, verhinderen zo’n bewering te ontzenuwen en te bespotten?!

Waar echter is zulke critiek een halsmisdaad?

En in welke der beide paradijzen wordt de vlucht uit zulk een paradijs met de dood, of, wanneer die gelukt, met foltering van familieleden gestraft?

Niemöller heeft in zijn rede deze zin uitgesproken : „Gode zij dank, dat Jezus Christus niet voor zijn vaderland gestorven is, ook niet voor de vooruitgang en niet voor het christelijke avondland, maar voor de mensen, opdat die in het geloof aan de vergeving Gods van „Übermenschen” en barbaren weer mensen kunnen worden.”

Er is echter iets aan de hand met dit begrip „Christelijke avondland”, zelfs, wanneer het „alleen maar” de Verklaring van de Rechten van de Mens was, die dit avondland aan de Bijbel heeft ontleend en tot heden toe tenminste enigermate in practijk heeft gebracht.

„Men geeft blijk van een nare theologische preutsheid, als men het begrip van het Christelijke Avondland zo voornaam afdoet”, heeft Otto Hürlimann onlangs met

betrekking tot de geciteerde zinsnede van Niemöller gezegd. Men kan ons (rel. socialisten vert.) waarlijk niet verwijten, dat we het christelijke Westen ooit op onbehoorlijke wijze hebben opgehemeld. We hebben er meer dan anderen fundamentele critiek op uitgeoefend. Wij zagen zijn geldzucht, zijn militarisme, zijn kanonnen, zijn bommenwerpers en onderzeeboten. Ja, Christus is „voor de mensen” gestorven, en niet voor het christelijke Westen, maar aldus vragen wij weer met de woorden van Otto Hürlimann —: „Waar kan de mens waarlijk mens zijn, indien niet in een orde, die hem daartoe in zekere mate in staat stelt? In een wereld, die de kinderen er niet toe aanspoort te smeken hun vaders op te hangen? Wij zijn zo vrij, met alle noodzakelijke bescheidenheid overigens, te beweren, dat wij evenzeer met de critiek op het christelijke Westen alsook met de erkenning tegenover de Russische mens iets vroeger zijn gekomen dan vele van die lieden, die op een verkeerde plaats en op een verkeerd moment deze houding aannemen. Ook hebben we er iets van geweten, en het uitgesproken, dat het communisme een oordeel is, dat over de wereld is gekomen. Maar thans is het ons zeer duidelijk, dat het Westen zo langzamerhand het recht heeft figuren als Stalin en Wisjinski, al deze afpersers van bekentenissen en al die grote en kleine inquisitoren, als wrekende rechters over het Westen af te wijzen.

Niemöller zegt: „Wij hebben niet het oordeel over hen te voltrekken, maar hun de vergeving te verkondigen en hen ook door ons gedrag te overtuigen.” In onze Bijbel lezen we het anders. Daar is de vergeving niet verkondigd voor de uitzuigers en leugenaars en in geen geval vóór in hen op een of andere manier iets van berouw opkomt. Het reddende woord dat den Boze wordt toegeroepen is niet „vergeving”, maar „wee”! Daaraan heeft ook het Kruis niets veranderd; ook door het kruis van Christus is de genade niet goedkoop geworden.

Men kan zich niet losmaken van het gevoel, dat dit vele en mooie begrippen zijn, die de theologen noodlottig worden. Immers: in plaats van hun menselijk hart te laten spreken, komen zij met begrippen in het leven aandragen, en zo zijn zij van theoloog juist dat geworden, wat zij vroeger zeer geringschatten, nl. ideologen. Ze verliezen de bekwaamheid ten eerste de realiteit te zien zoals die is en verder, zich een vast oordeel te vormen over de waarheid van de feiten, en verder te luisteren naar levendige woorden, die steeds weer gesproken worden tot hem, die opgewekt en zo nodig natuurlijk hatend en oprecht staat tegenover de gebeurtenissen.

De ideologische theoloog is steeds gekarakteriseerd door het uitspreken van veel prachtige, bijbels klinkende ideeën, maar echter altijd net op onjuiste ogenblikken, bij verkeerde gelegenheden en altijd op de pijnlijkste manier.

We hebben de indruk, dat Niemöller hoe langer hoe meer tot deze ideologische theologen gaat behoren en daardoor veel onheil aanricht. Hij heeft destijds de achting van de gehele wereld verworven door zijn bereidheid om te lijden en door zijn verzet tegen het Beest uit de Afgrond, waarbij hij de dood riskeert. Heden ten dage gaat er verwarring van deze figuur uit.

Niemöller is eens met Christus in het concentratiekamp terechtgekomen. Toentertijd heeft hij volkomen duidelijk gezien, dat ook Christus, die is gestorven voor alle mensen, in zulke zaken geen tussenstandpunt innesmft, maar tegenover hen staat, die het teken van het Beest hebben aangenomen. PAUL TRAUTVETTER