Oost-Duitsland

BEZEGELING VAN EEN TELEURSTELLING

Meer nog dan de vroegere onlusten in Tsjechoslowakije, of het recente plaatselijke oproer in Hongarije, typeren de gebeurtenissen in Oost-Duitsland de situatie der zgn. volksdemocratieën. Aanvankelijk had het er alle schijn van, dat de Oostberlijnse révolte tegen het communistische bewind min of meer op zich zelf stond. Juist voor Oost-Berlijn in het bijzonder zou zij te verklaren zijn geweest uit de altijd nog vrij intensieve aanraking met het Westen. Nu echter in de gehele Oostelijke zone van Duitsland oproerige bewegingen van omvang hebben plaats gehad, is de conclusie gewettigd van een zo sterk en zo algemeen ongenoegen met het communistische bewind, dat een vergelijking met bijv. het Nederland van de bezettingstijd voor de hand ligt.

Over het geheel genomen ten minste. Immers, ons verzet richtte zich in de eerste plaats tegen de vreemde bezetter, terwijl de N.S.B. met wat daar zoal bij hoorde slechts minachting verwierf. In Oost-Duitsland, waar het Duitse communisme met een groot gedeelte van de uitvoerende macht is bekleed, richtte het verzet zich om begrijpelijke redenen in de eerste plaats tegen het Oostduitse communistische regime en pas daarna tegen de Russische bezetters.

De nederlaag van het communisme is er des te groter door. Mensen, die in al hun uitingen voorgaven de arbeiders te vertegenwoordigen, zagen zich geplaatst tegenover een typische arbeidersopstand. De onvrede met de bestaande situatie moet wel bijzonder groot zijn geweest, om deze Duitse arbeiders tot een dergelijke indrukwekkende en gevaarlijke daad te brengen, na 12 jaar Hitler en 8 jaar communisme.

Wij zijn gewend om dergelijke gebeurtenissen in zwart-wit contrast te zien. Voor een juist begrip van de communistische nederlaag is het echter goed aandacht te vragen voor de nuances, zoals deze zich aanvankelijk in de communistische strategie in de Oosteuropese landen hebben afgetekend. Kort na het einde van de tweede wereldoorlog bestond er in ruime kring bij de Oosteuropese volken een belangstellend afwachtende houding ten aanzien van de volksdemocratische experimenten. Er is geen enkele reden om de veronderstelling te verwerpen, dat ook vele overtuigde communisten geboeid werden door de bespeelde ideële motieven: herstel van het land, einde der uitbuiting, betere sociale verhoudingen, hogere levensstandaard.

Reisverslagen uit vroegere jaren bevestigden ook voor Oost-Duitsland deze stemming. De Oostduitse arbeiders hebben nu echter met hun opstand tevens de balans opgemaakt van dit idealisme. Deze nederlaag van het communisme als maatschappij vorm is sprekender dan de nederlaag ten aanzien van de „openbare tucht”. Het

is het einde van een sprookje, de bezegeling van een teleurstelling.

Welke invloed hebben de gebeurtenissen op het communistische vredesoffensief? Voor zover kan worden nagegaan, zijn de Moskouse politici nog niet op hun oude wegen teruggekeerd. De stroom vriendelijkheden blijft voortduren. Wat belangrijker is: ook de contacten tussen Oost- en West-Berlijn worden langzamerhand hersteld.

Zulks ligt eigenlijk ook wel voor de hand. Tekenen van zwakte in de communistische

wereld zijn volgens redelijke maatstaf geen motief om de houding tegenover het Westen te verscherpen. Integendeel, als het enigszins mogelijk is, zou de beslist aanwezige hoop in het Westen op een afbrokkeling van de communistische macht in Europa, met meer klem moeten worden gesust, weggemanoeuvreerd.

De politiek van het Westen zelf zal eveneens aan de nieuwe situatie moeten worden aangepast. De Westduitse Bondsrepubliek heeft zich wat dat betreft merkwaardig star getoond. Adenauers regering heeft bijzonder traag gereageerd met volkomen wanbegrip voor de opgewonden situatie in Oost-Duitsland.

Het Westen zal een politiek moeten formuleren, die de Oost-Duitsers perspectieven biedt. Na de opstandige beweging kan, meer als gevolg van de ordemaatregelen van politie en Russische bezetters, de kater niet achterwege blijven. Gegeven de omstandigheden is een verscherping van de Oost-West-verhouding bepaald niet in het belang der Oostduitse bevolking. Zeer duidelijke pogingen om onder aanvaardbare voorwaarden tot hereniging van beide Duitslanden te komen, zijn thans daarentegen zeker wel aan de orde. De gebeurtenissen hebben, wat dit aangaat, vooral de Duitse sociaal-democraten een dringende opdracht gegeven. H. VAN VEEN

Waar het (ook) om gaat

De verkiezingen van Juni 1952 waren doorbraakverkiezingen en de verkiezingen van Mei 1953 waren eveneens doorbraakverkiezingen. De verkiezingen van Juni 1952 luidden de uittocht uit de kerkelijke partijen in en de verkiezingen van Mei 1953 bevestigden deze uittocht.

Men kan gaan discussiëren over het aantal doorbrekenden, men kan zich gaan afvragen of het aantal doorbrekenden naar links het aantal doorbrekenden naar rechts overtreft, de doorbraak zelf blijft er een feit onder en al redenerende redeneert men dit feit van de doorbraak niet weg.

De kerkelijke partijen schijnen thans definitief op hun retour te zijn en het is de Partij van de Arbeid die van deze teruggang de vruchten gaat plukken.

In de verkiezingscommentaren wijst de anti-rev. pers op het gevaar, dat de doorbraak voor het voortbestaan der „positief christelijke partijen” betekent, en zowel „Trouw” als „De Rotterdammer” stelt vast, dat in de komende jaren alles gedaan moet worden om de interesse van de christelijke jeugd voor de christelijke partijen te winnen, ten einde deze jeugd (opnieuw) voor de christelijke politiek te veroveren. Zien wij het wel, dan zal dus in de jaren die ons nog scheiden van de stembus-1956 de strijd niet in de laatste plaats gaan om de christelijke jeugd.

De Anti-Revolutionnaire Partij zal zich in deze strijd uiteraard hoofdzakelijk richten tot de gereformeerde jeugd, aangezien zij immers daaruit haar aanhang moet recruteren.

Naar onze mening zal de doorbraakstrijd het felst gaan woeden op de uiterste

rechtervleugel en op deze flank van het politieke front zal de A.R.P. naar het zich laat aanzien, storm lopen. De strijd om wat we zouden willen noemen: het progressieve gereformeerde deel van ons volk, kan ons als christen-socialisten niet onverschillig laten.

De omvang van de invloed van de P.v.d.A. op de progressieve gereformeerde kring is moeilijk vast te stellen. Gezien de hetze tegen de P.v.d.A. en tegen de doorbraak van de zijde der (gereformeerde) kerkelijke en (anti-revolutionnaire) politieke leiders zouden wij geneigd zijn te zeggen: deze invloed is groter dan hij ogenschijnlijk lijkt te zijn.

De directe aanhang van de Partij van de Arbeid bij de vooruitstrevende gereformeerde jongeren is gering te noemen, en zeer zeker gering vergeleken met de aanhang die de P.v.d.A. vindt bij andere protestantse groeperingen in Nederland.

Wij geloven niet, dat de progressieve gereformeerde jeugd als zodanig niet zou openstaan voor de boodschap van de Partij van de Arbeid. Wij geloven evenmin, dat de gereformeerde jeugd afwijzend staat tegenover de Partij van de Arbeid. Wij stellen slechts vast, dat momenteel de aanhang van de P.v.d.A. in gereformeerde kring gering is te achten en wij zeggen daar onmiddellijk achter aan: deze aanhang is geringer dan hij behoeft te zijn.

We moeten trachten van dit verschijnsel de oorzaken te vinden, willen we in dé komende strijd om dit deel der christelijke jeugd, de doorhraak ook in deze sector doen gelukken. De voornaamste oorzaak lijkt ons de (Vervolg op pag. 8)