tjeke optrleden van een predikant door hem zelf, door zijn gemeente en door de politieke partij, voor welke hij optreedt, als kerkewerk worden beschouwd. Tegen dit inzicht gaan mijn bezwaren. Waar liggen de grenzen van het kerkewerk?

Een dominee kan buiten zijn gemeente werken, ergens in de wereld, met of zonder opdracht van zijn kerk. Ds De Wijs noemt de schoolcatechisatie met een opdracht en de geestelijke verzorging op een passagiersschip zonder opdracht.

Accoord. Daar staat de kerk geheel achter. Ook volgens mij is zowel het één als het ander kerkewerk. Ook het laatste. Dat is Immers in de volle zin van het woord evangelisatiewerk of hoe men het anders noemen wil, in elk geval kerkewerk.

Bij het optreden voor een politieke partij ligt de zaak echter anders.

Ik vind het best, dat ds De Wijs vele malen op een uitnodiging voor een spreekbeurt voor de partij reageerde met de woorden: U vraagt een dominee, u krijgt er ook een! Ik heb ook wel eens op zo’n wijze gereageerd. Waarom? In ons beginselprogram staat, dat de partij het op prijs stelt, dat wij ook in de partij getuigen van de samenhang tussen onze levensovertuiging en ons politiek inzicht. Dat was in vroeger jaren niet het geval. Toen werd de levensovertuiging in ons geval: het christelijk geloof als privaatzaak beschouwd. Voor vele leden van de partij niet voor alie was het iets volstrekt nieuws, dat er op een partijvergadering door een spreker over het geloof in Jezus Christus gesproken werd. Daarom vind ik het niet onjuist, dat wij als dominees zeiden: gij vraagt een dominee, weet wat ge doet! Hier ligt ons verschil dus niet. Ik kan de socialist, de christen en de predikant in mij zelf niet scheiden. Als ik het zou kunnen, zou ik het niet willen. Mijn socialisme, mijn christenzijn en mijn ambt hebben alles met elkaar te maken.

Dit betekent voor mij echter niet, dat ik voor de partij als predikant optreedt en mijn optreden voor de partij kerkewerk is.

Natuurlijk weet ik zeer wel dat, als ik spreek voor de partij, mijn hoorders luisteren naar iemand, van wie zij weten, dat hij dominee is. Juist daarom vind ik het noodzakelijk te onderscheiden en maak ik bezwaar, wanneer collega De Wijs schrijft: „Dus toch kerkewerk in de partij? Geen partijwerk alleen? Ja, in de ruimere zin ook kerkewerk en ambtswerk”.

Mijn kerk kan als kerk achter mij staan, wanneer ik zonder haar opdracht de geestelijke verzorging op een passagiersschip op mij neem. Waarom? Omdat ik als geestelijk verzorger doe, wat tot de opdracht der kerk behoort: evangelieverkondiging. De Wijs noemt dat een groot woord. Dat is het ook. Met een kieiner woord kan ik echter in dit verband niet toe.

Zo ligt het ook, wanneer ik voor het Instituut voor Arbeidersontwikkeling of de Volksuniversiteit een bijbelcursus geef.

Maar zo ligt het niet, als ik spreek voor de partij.

Ook dan heb ik wat meer te doen dan alleen op te wekken op de P.v.d.A. te stemmen. Men verwacht van mij, dat ik het verband tussen mijn levensovertuiging en mijn politiek inzicht aanwijs.

Ds De Wijs voegt er aan toe: „als prediker van het evangelie en daarom als dienaar van de kerk”.

Die toevoeging schrap ik, omdat ik geloof, dat het gezegde even goed geldt van mr dr Van Rhijn en mr Van Walsum als van ds De Wijs en mij. Het gaat hier niet om het dominee-zijn, maar om het christen-zijn. Ik zie niet in, dat wij hier, onderscheid moeten maken tussen de predikant

en wat ds De Wijs de gewone christen noemt. Dit is het belangrijkste echter niet. Het belangrijkste is, dat zowel de gewone christen als de predikant, sprekende voor de partij, het socialisme propageert. Dat is geen kerkewerk, om de eenvoudige reden, dat het socialisme niet behoort tot de inhoud van het evangelie. Was dat wel het geval, dan moest de kerk het socialisme prediken. Dat doet zij niet en dat mag zij niet doen.

Ik ben intussen bereid, collega De Wijs een stap tegemoet te komen. Ik geloof, dat de kerk er zich over verblijden moet, dat de partij het op prijs stelt, dat wij van ons geloof getuigen, wanneer wij voor de partij spreken, en dat wij onzerzijds in ons spreken voor de partij over ons geloof niet zwijgen. Maar de kerk kan ons optreden voor de partij nooit als kerkewerk beschouwen en er geen verantwoordelijkheid voor op zich nemen, evenmin als zij de verantwoordelijkheid op zich nemen kan voor het optreden van de predikanten voor de A.R. Party en C.H.U. Het laatste is maar al te vaak gebeurd en gebeurt helaas nog. Daartegen hebben wij terecht geprotesteerd. Het is geen kerkewerk, als een van mijn

collega’s voor C.H.U. spreekt, ook al spreekt hij daarbij voluit van zijn geloof. Wat ik in een bijbelcursus voor het Instituut of de Volksuniversiteit zeg, zeg ik ook op de preekstoel. Dat is één en hetzelfde. Wat ik in een vergadering van de partij zeg, zeg ik niet op de preekstoel. Dat is niet één en hetzelfde. Het één is politieke actie, het andere kerkewerk. Ben ik nu op een spitsvondige wijze aan het discussiëren?

Het kan zijn, dat het zo schijnt, maar in wezen gaat het om het vaststellen van de grenzen, die zowel voor mijzelf als voor de partij en de kerk van grote betekenis zijn. Wanneer wij ons optreden voor de partij kerkewerk noemen, zal niet alleen het verzet in kerkelijke kring, dat toch al groot is (ten onrechte) nog groter worden (terecht), maar zal ook de verwarring in partij en kerk ten opzichte van de verhouding tussen kerk en politiek toenemen. Waarmee ik maar zeggen wil, dat ik mijn inzicht verdedig niet uit behoefte om in het openbaar te twisten over godgeleerde zaken, maar zowel terwille van de partij en haar politiek als ter wille van de kerk en haar evangelieprediking. J. J. BUSKES Jr

De woorden in het voorportaal

Toen kwam een einde aan ’t verborgen spel, waarvan geen woord het doel ooit had beleden,

’k Sprak, aan haar doodsbed twijfelend getreden, fluisterend: „wij begrijpen elkaar wel”.

Er restten enkle uren voor ze ons zou verlaten; ’t was reeds of ze elders toefde en niet meer hoorde;

geen menselijke gave zou meer kunnen baten ... en toch, ik stond verblind in ’t licht der laatste woorden.

Want of ze dacht, dat ik ze had bewaard voor ’t eerlijkst uur, zo heeft ze zich geheven

en in haar laatste kus heeft zij haar bitter leven.

de hartstocht van haar stem, en haar geheim verklaard.

En jaren zijn voorbij; nog kan ik ’t niet verstaan. Moest ik door het bedrog de waarheid plots ervaren?

Maar waarom bleef dan, schrijnend dl die jaren de schaamte om die woorden in mij voortbestaan?

JOHAN TOOT