Een boek in opspraak

N.a.v. dr P. Clausing. De mens in de knoop. Een bevrijdende analyse van de geestelijke situatie van Kerk en Wereld. Uitgave Sijthoff, Leiden 1953. 336 blz. ƒ 7.80 ing., ƒ 9.75 geb.

Er is een boek geschreven, bestemd voor kerkelijk en onkerkelijk Nederland, en de schrijver zowel als de uitgever verwacht dat het „een heilzame wending kan brengen in ons geestelijk verkeer; dat het een uitweg kan wijzen uit de geestelijke crisis van kerk en wereld”. De schrijver is een natuurkundige, die pas op latere leeftijd tot de kerk (de N.H.) is gekomen. Hij heeft zich een tiental jaren met zijn volle persoon ingespannen om de boodschap der kerk te verstaan en door te geven. „Het is een boek” en weer citeer ik de prospectus: „dat van rechts en van links, van kerkelijke mensen en van hen, die naast en tegenover de kerk staan, een antwoord vraagt”. Dit boek zal in de komende tijd wel het onderwerp zijn van vele gesprekken en ondergetekende wil voor zijn part aan dit gesprek deelnemen. Wat volgt is dus een verslag van de inhoud en daarbij enige critische opmerkingen. Reeds schreef een groot dagblad, dat meestal sober in zijn uitdrukkingswijze is, een uitvoerig en prijzend referaat onder de nadrukkelijke titel: „kan de kerk tegenover de critische wereld haar functie nog handhaven?” (N.R.C. 15 VII).

Ik wil wel bekennen, dat ik in tijden niet zo’n merkwaardig boek gelezen heb. Het is sterk persoonlijk, vooral in zijn critische passages. Het maakt naar alle kanten front: de kerk is verstard in haar denken; orthodoxie en vrijzinnigheid beide, maar orthodoxie het meest, moeten het ontgelden. Toch wil de schrijver de buitenkerkelijken geen gelijk geven. Hij heeft een nieuwe basis ontworpen voor het gesprek tussen gelovigen en ongelovigen, en als de kerkelijken nu maar zijn uitgangspunt aanvaarden, dat wat hij noemt: „de werkelijkheidsaanwij zingen”, dan ziet hij kans niet alleen het gesprek tussen gelovigen en ongelovigen met goed succes weer op te nemen, maar dan komt er uitzicht vrij, eenmaal aangenomen „dat God geen fictie en de godsdienst geen humbug is”, voor een „Mensheid in wording”. Vrede en broederschap onder de mensen is in aantocht, als de mensheid maar in God gefundeerd is. Geleidelijk aan zal dan „de betere wereld” over gaan in het Koninkrijk Gods. (Zie hoofdstuk XVI).

De lezer is nu nieuwsgierig geworden naar het wondermiddel, dat de schrijver aanbiedt. Men kan het, met enige onvermijdelijke vereenvoudiging, aldus aanduiden: het is een methode van onderzoek en discussie, èn het is het voorlopig resultaat van wat met deze methode bereikt kan worden. De schrijver zelf is ten stelligste overtuigd van de heilzaamheid zijner aanwijzingen en dat verleent hem het recht(?) geducht tegen allerlei instellingen en personen op te tomen, die het niet met hem eens zijn. „Zonder onnodig te kwetsen gaat dit boek

recht op de man af” verzekert de prospectus, en de aankondiging in de N.R.C. wist geheel in de trant van het boek te blijven, toen ze besloot: „Nu kan men twee dingen doen: men kan de schrijver onbarmhartigheid verwijten, omdat hij de weldoorvoede (sic.) kerkelijke tradities aanrandt; men kan hem zijn felle critiek verwijten (hoewel er nergens een woord staat dat niet terdege gefundeerd is), men kan hem fanatiek en subjectief noemen, men kan trachten dit werk in de doofpot te stoppen of het elegant ter zijde schuiven. Wie dit werk echter eerlijk leest en het op zich laat inwerken, zal aan het denken komen enz...”

Ik verzoek de lezer eens aandachtig de bovenstaande woorden van de anonyme schrijver in de N.R.C. over te lezen. Ik zal deze passage niet aan dr Clausing verwijten (hoewel ze in de geest van boek en prospectus is). Ik vind nl. een dergelijke aankondiging unfair. Vóórdat de aangevallenen zich zelfs konden verweren, wordt al meegedeeld wat hun minderwaardige tactiek zal zijn. Wat er van zij, niemand zal mij beletten even onvervaard als de schrijver mijn mening te zeggen over deze „bevrijdende analyse van de geestelijke situatie in kerk en wereld” (ondertitel van het boek).

Auguste Rodin: De gedachte (1886)

Vooraf ga echter een enkele inleidende opmerking. Dit boek is van een dr in de natuurkunde, die over wijsbegeerte en theologie schrijft. Daar is uiteraard niets op tegen. Het kan zélfs verfrissend zijn in onze gespecialiseerde wereld, als iemand eens uit zijn enge vakbegrenzing treedt, en met een op ander gebied gescherpt verstand de vraagstukken benadert die op het hem onbekende terrein aan de orde zijn. Men moet echter eisen dat zo iemand zich de methoden van het hem vreemde vak voldoende heeft toegeëigend. En vervolgens moet men nuchter vaststellen, dat zijn prestaties op ander gebied hem geen enkele voorrang verlenen op het nieuwe terrein.

Overigens; het geval (dat nl. een natuurkundige zich met theologie bemoeit) is lang zo zeldzaam niet als dr Clausing meent. Dan denk ik allereerst aan een wis- en natuurkundige uit de XVIIe eeuw, een der grootsten, die ooit geleefd heeft en die precies dezelfde ambitie heeft gehad als dr Clausing, maar met hoe oneindig veel meer fijne tact en onderscheidingsvermogen is hij aan het werk getogen, een werk, dat hij nimmer voltooid heeft, maar dat in brokstukken voor ons ligt, brokstukken overigens, waarin diamanten van wijsheid