V erd r aagzaam heid tactiek of beginsel ?

In „Het Parool” van 20 October schrijft onze redacteur dr. Bomhoff een verhelderend artikel over Sebastien Castellio, de strijder voor verdraagzaamheid in de tijd van de Kerkhervorming, en over die ver-, draagzaamheid zelf: over de vraag naar de betekenis van de verdraagzaamheid in een tijd van totalitaire machten en over de vraag naar de betekenis van de verdraagzaamheid voor een christen.

Een briefschrijver valt hem enkele dagen later heftig aan, in het bijzonder wegens de opmerking, dat verdraagzaamheid geen zaak van beginsel kan zijn, maar alleen van tactiek. Deze briefschrijver is een vrijdenker, maar als hij pleit voor de in deze kringen vurig beleden verdraagzaamheid als beginsel, dan doet hij dat op de onverdraagzame wijze, waarop de kerk vele eeuwen lang ketters heeft verbrand. Hij zet dr. Bomhoff op de brandstapel, die door zijn verdraagzaamheidskerk is opgericht. Hij meent namelijk, dat de verdraagzaamheid niet veilig is bij hen, die haar plaatsen op het terrein van de tactiek; dat zij méér is, dat zij een beginsel is.

Als lidmaat van de Remonstrantse Broederschap meen ik hier het mijne erover te moeten zeggen. De kerk namelijk, die ik de eer hieb te mogen dienen, staat op de grondslag van een beginselverklaring, waarin de woorden voorkomen: „ getrouw aan haar beginsel van vrijheid en verdraagzaamheid.” Dat wil dus zeggen, dat hier de verdraagzaamheid zonder twijfel ligt op het hogere niveau van het beginsel.

Hoe zit dat nu? Behoort de verdraagzaamheid tot de middelen ener handige kerkelijke diplomatie of is zij een geloofsartikel? Wanneer ik het zó zeg, dan zijn hiermede de twee uitersten getekend, waartussenin ik ergens de verdraagzaamheid zou willen plaatsen. Wanneer ik dat doe, dan wens ik die verdraagzaamheid wel degelijk te zien als een beginsel, ook al zal ik me ver verwijderd gevoelen van de denkwijze der vrijdenkers.

Er ligt in ieder geloof iets onverdraagzaams. Wanneer ik meen, de waarheid gegrepen te hebben; beter: wanneer ik meen, dat de waarheid mij geschonken is in de openbaring van Jezus Christus, dan kan ik van deze waarheid, die mijn redding is, geen afstand doen. Ik kan er ook niet een andere waarheid, die eraan tegenstrijdig is, naast denken. Evenzeer als de verdraagzame vrijdenker zich met heftigheid zal verweren tegen aanvallen op de verdraagzaamheid en in dit opzicht zijn waarheid (die van de verdraagzaamheid) op onverdraagzame wijze handhaaft, evenzeer duld ik in mijn geloof geen enkele andere waarheid naast wat mij gegeven is en wat ik te verkondigen heb. De moed en de kracht om van mijn geloof getuigenis af te leggen zouden mij begeven op hetzelfde ogenblik, dat ik met Pilatus de schouders zou ophalen en zeggen: „Wat is waarheid?” In deze intolerantie van het geloof ligt een onmisbare voorwaarde voor elke zendingsactiviteit. In zoverre kan ik van dr. Bomhoff begrijpen, dat hij de verdraagzaam-

heid niet te hoog wil stellen, dat hij haar „secundair” ziet.

Andeföijds weten we ook wel, dat juist vanwege deze onverdraagzaamheid der waarheid de kerken hun brandstapels hebben opgericht. Wanneer de verdraagzaamheid niet de waarde en het gewicht van het beginsel kan verkrijgen, maar slechts tactiek blijft, dan is te begrijpen, dat de verdenking oprijst, dat de Kerk het met die verdraagzaamheid niet zo nauw neemt, vooral wanneer zij zich stoten aan het niet gelukkig gekozen woord „tactiek”, wier geloof in de regel niet veel meer is dan verdraagzaamheid. In het begrip tactiek immers ligt opgesloten, dat deze wijze van handelen met tegenstanders en ketters ook vervangen kan worden door een andere, strengere, desnoods fanatiekere handelwijze, als de nood en de onrust der tijden om beslissende daden vragen. Tactiek heeft het willekeurige en het veranderlijke, waarvoor ik de verdraagzaamheid te hoog acht.

Wanneer ik dan ook tussen Pilatus en Calvijn in, tussen onverschilligheid in geloofszaken enerzijds en fanatisme anderzijds, de verdraagzaamheid een „beginsel” zou willen noemen, dan doe ik dit, omdat de verdraagzaamheid voor mij niet slechts een handige, geduldige kerkelijke diplomatie is of een tactvolle wijze van aanpakken dat is zij ongetwijfeld óók maar omdat zij voortvloeit uit gelovige ootmoed. Want ook al meen ik, enerzijds de waarheid ontvangen te hebben, anderzijds is de ge-

lovige zich van de beperktheid van zijn inzichten bewust en van de ondoordringbare diepte van Gods werkelijkheid en van de voor ons onbereikbare hoogheid van zijn wezen. Dit is meer dan „gepaste bescheidenheid”. Dit is het christelijke besef van ’s mensen geringheid óók waar hij waarheid meent te bezitten, van zijn feilbaarheid óók in zijn belijden. Dit is een vorm van ootmoed. De christelijke levenshouding zal dan ook altijd gespannen zijn tussen de onverdraagzaamheid van de in zijn geloof overtuigde, die „hier staat en niet anders kan,” en de verdraagzaamheid van de mens, die nee, niét ook wel ergens anders kan gaan staan maar wél weet, dat hij „slechts ten dele kent” en „het nog niet gegrepen heeft” (om enkele bijbelse uitdrukkingen te gebuiken). Als lidmaat van een kerk, die wel een belijdende kerk is, maar geen belijdeniskerk, voeg ik hieraan toe, dat deze motivering der verdraagzaamheid uit het geloof des te meer geldt, waar het niet gaat om Gods Boodschap in het Evangelie, doch om menselijke belijdenisformuleringen.

Zo ongeveer klonk het in de boodschap, die op Zondag 1 November van de remonstrantse kansels werd voorgelezen. Daarmee is de verdraagzaamheid geen geloofsartikel geworden. Wel is het een in ons geloof gegrond uitgangspunt van handelen. Geen beginsel van ons denken. Wel een beginsel van ons handelen. Het lijkt mij waardevol, wanneer wij de volgende week van dr. Bomhoff vernemen, of ook hij zijn „tactiek” in verband kan brengen met gelovige deemoed en niet alleen met eerbied en liefde jegens de naaste; en... of hij het werk van de Wereldraad der Kerken bestaanbaar acht zónder deze motivering van de verdraagzaamheid. H. J. DE WIJS

In de volgende aflevering schrijft ondergetekende een enkele critische bemerking bij bovenstaand artikel, waarmee hij het eigenlijk vrijwel eens is. J. G. B.

ZUID-AFRI KA

Coöperatie of ondergang

„Dat de irriterende rassenproblemen kunnen worden opgelost door elke bevolkingsgroep z’n eigen volkomen gescheiden territorium toe te wijzen, (Apartheid) is nonsens en escapisme van de blanke romanticus,” zo schrijft een intens meelevend geestverwant ons.

Immers de beide groepen blank en gekleurd hebben elkaar hard nodig. Indien de blanken Zuid-Afrika zouden verlaten, dan zou dat op het sterven van minstens de helft van de Naturellen neerkomen. Er zijn er veel te veel, gezien hun primitieve landbouwmethoden en veehouderij. Hun land is uitgemergeld door ondoelmatige behandeling, en als er aan het zeker te weinige land nu net zoveel wordt toegevoegd, dan zal door de primitieve landbouwmethoden binnen enkele jaren ook dat nieuwe land volkomen geruïneerd zijn. Maar het noodlottige is, dat door de gespannen verhoudingen de Naturel geen inmenging duldt en deze saboteert. De regeringsmaatregelen om de afschuwelijke bodemerosie te keren, betere bemesting en beploeging, voorkomen van vertrappen door te grote veestapel, het selecteren van vee en beperken van het

aantal, dat alles ontmoet een stijfhoofdige af weer en voelt hij als een Inbreuk op zijn toch reeds zo geringe vrijheid. „Laat ons alleen” is de houding, maar de methode waarop zij in hun levensonderhoud denken te voorzien lijkt op zelfmoord.

Nu is slechts 13% van niet te best land voor de reservaten ter beschikking, maar indien al de protectoraten (Basoeto-, Betsjoeana- en Swaziland) aan de Native Trust zouden worden toegewezen, waardoor het land ter beschikking van de Naturellen tot 45% zou omhooggaan, dan zou dat in dit stadium niets meer helpen, alleen de bodem nog erger en spoediger bederven.

Er is de Tomlinson Commission, die plannen aan ’t ontwikkelen is om bijv. in 1975 een 8 millioen Naturellen in de Reservaten onder te brengen, door verbeterde landbouw, behuizing, industrialisatie, vooral klein-industrie als landbouwwerktuigen, speelgoed, fietsen, het verwerken van landbouw- en veeteeltproducten. Maar als ’t lukt —en de Malan-regering remt eer dan aanmoedigen dan zal tegen die tijd het aantal Naturellen 16 è, 18 millioen zijn... (Vervolg op bladzijde 4)