zou niet weten, over welke misdaad en goddeloosheid wij nog verontwaardigd moeten en kunnen zijn, indien wij bereid blijven tot zo nodig de goddeloosheid en misdaad van deze massale vernietiging. De vormen, die het moderne oorlogsbedrijf heeft aangenomen, zijn volgens professor Mönnich zodanig, dat zij de doelstellingen daarvan de handhaving van het recht en het bewaren van de levensmogelijkheden verre te buiten gaan. Er zijn geen doeleinden te bedenken, die een dergelijke massavernietiging rechtvaardigen. De oorlog is een coilectieve doodslag (De Groene Amsterdammer van 27 Februari).

Ik vraag mij soms af, of het nog zin heeft, dat wij iedere Zondag in de kerk het Evangelie horen prediken. Tot op de dag van vandaag is het mijn overtuiging, dat dit Evangelie ons niet alieen zegt, dat wij eenmaal in vertrouwen op Christus kunnen en mogen doodgaan, maar ook, hoe mensen menselijk met elkaar kunnen, mogen en moeten samenleven.

De Amerikaanse straaljagers, die wij volgens de enthousiaste mededeiingen van minister Staf tegen Kerstmis in Brabant kunnen verwachten, zouden het met hun lawaai de kerk wel eens onmogelijk kunnen maken, om de mensen-christenen en humanisten nog iets van het lied der engelen dat is toch het Evangelie van Christus te doen horen.

J. J. BUSKES jr.

gaande de psyche van het volksdeel, dat c.-h. stemt. Er is geen volksdeel zo weinig politiek geinteresseerd als de stemmers op de CHU. Maar ook geen volksdeel zo trouw om het te blijven doen.

Welke is de oplossing van dit raadsel? Deze, dat de CHU een leger is met toegewijde officieren, maar zonder soldaten. Klinkt de krijgstrompet, dan komt het leger toegestroomd. Niet in uniformen, maar in toga’s, in overalls, in slagers- en kruideniersj assen. Zij verdiepen zich niet in de zin van de strijd, niet in de strategie, en niet in het te voeren beleid na de strijd. Is deze geleverd, dan... laten ze de politiek verder weer over aan de officieren. Want deze werken voor eerbiediging van het gezag, voor rust en orde en zij denken politiek vanuit de Bijbel.

Dit merkwaardige kiezersvolk is vaag vóór maar duidelijk tegen iets: tegen revolutie en tegen Godverloochening. Deze geestelijke instelling is negatief. In niets positief en zwaar van burgerlijkheid.” De heer J. de Ruiter geeft zijn commentaar in de C.-H. Nederlander van 12 Februari. Hij schrijft, na een voorbeeld van slechte opkomst gegeven te hebben (20 op 200 leden, 12 op 300 leden), het volgende:

„Wanneer men echter spreekt over een onderwerp, waarbij velen materieel betrokken zijn, dan is de opkomst zeer groot. Onderwerpen als het belastingvraagstuk, landbouwbeleid, e.d. trekken soms veel mensen. Gaat het echter om onderwerpen, waar men persoonlijk niet veel mee te maken heeft, dan... vindt men het de moeite niet waard, zich gereed te maken voor vergaderingbezoek en blijft men liever „achter de kachel”. Over het algemeen is men in de c.-h.- kringen dan ook weinig politiek geïnteresseerd en moet ik op dit punt de briefschrijver gelijk geven.” Ziezo, dat weten we. Terloops wijs ik erop, dat aan de PvdA

zijn materialistische instelling verweten wordt. Nu heb ik, als christen, er geen enkel bezwaar tegen, als men mij materialistisch noemt. In die zin, dat wij de materie niet minachten en er zelfs vreugde aan beleven en belangrijk, zéér belangrijk vinden. In die zin wii de PvdA best materialistisch zijn. Maar in die zin zijn blijkbaar de leden van de CHU het ook. Als het gaat om dingen, waar ze bij betrokken zijn, dus hun belang, dan komen de leden. Anders niet.

Nu is het juist een teken van politieke activiteit, wanneer men zich interesseert voor zaken van wijder streking. Dat maakt het leven van een politieke partij uit. Welnu, dat leven klopt bij de CHU maar flauwtjes, behalve bij materiële zaken. Zullen wij nu van de heer De Ruiter nooit meer ’t verwijt van materialisme horen, in ongunstige zin dan, als ’t over de PvdA gaat? Néén? Dank u! Ik lees verder.

Niet alleen bejubelt de heer mr. J. J. R. Schmal de heer prof. dr. C. Gerretson en omgekeerd, ook de heer mr. R. Pollema, het jongste, want pas 64 jaren tellende lid van de Eerste-Kamerfractie van de CHU huldigt prof. Gerretson bij zijn 70ste verjaardag. Zijn herdenkingsstuk je in de „C.-H. Nederlander” van 5 Februari geeft een paar fraaie aanhalingen van de dichter Geerten Gossaert, die prof. Gerretson óók geweest is. En hij besluit met de woorden: „Bij alle verschil van gevoelen en inzicht, ja ook bij alle verwondering dikwerf over zijn standpimt en niet begrijpen daarvan, is hij één in het belijden van onze gemeenschappelijke Heer.”

Ziehier een illustratie van wat ik bedoel, als ik volhoud, dat de CHU niet een politieke partij is in de gewone zin van het woord, nl. een groep burgers en burgeressen, die op gelijke grondslag naar een gelijk doel streven in staatkundig opzicht, maar een groep politici, die in elkaar geloofsgenoten zien en verder hun gang gaan. Ik denk niet, dat er om dicht bij huis te blijven een mogelijkheid bestaat, dat wij van mr. J. A. W. Burger, als hij, wat wij vurig hopen, eens zijn 70ste verjaardag viert, in een officieel, partij orgaan iets lezen over verwondering, niet begrijpen, verschil van inzicht ■— maar toch een goed mens. Burger zou terecht het gevoel hebben, dat hij gehoond werd.

Bij de c.-h. kan zo iets. Omdat het vroomzijn bovenaan staat en het politiek handelen pas daarna komt. Wat mij voor een politieke partij wonderlijk voorkomt.

Hoezeer het moeite kost van dit „partij ”- beeld uit een andere politieke partij te beoordelen, kan blijken uit wat de heer H. Kikkert, Tweede-Kamerlid van de CHU, in Hoofddorp heeft gezegd, blijkens een verslag in de „C.-H. Nederlander” van 19 Febr. Daar lezen wij:

„De heer Kikkert merkt op, dat de christenen in de PvdA, die de doorbraakgedachten accepteerden, zich in een werkgemeenschap hebben verenigd. Zij zijn dus in een isolement gebracht, omdat zij voelden in deze partij als christenen steeds eenling te zullen blijven; men heeft getracht dit op te vangen door het formeren van een werkgemeenschap.”

Het is nuttig, dat deze volstrekt scheve voorstelling gegeven wordt; een voorstelling, waarom ieder PCWG-lid alleen maar lacht. Het is nuttig, omdat blijkt, hoe moeilijk het is de gedachten en daden van andere mensen en groepen te beoordelen. En daarom gaven wij ditmaal wat citaten. Want wij willen niet tot een verkeerd oordeel vervallen. Niemand heeft er wat aan te loven of te laken op grond van foute gegevens. Vandaar dit zelfportret van de CHU. L. H. R.

Parachutespringen is niet gevaarlijk

In een nummer van het christelijk dagblad „Trouw” van enkele weken geleden troffen ons drie bijdragen, die op nog andere wijze het schrijven toelichten, dat het moderamen der generale synode van de Ned. Herv. Kerk aan de ministers van Oorlog en Onderwijs zond met betrekking tot de propagandistische werving voor het kader van onze weermacht, op de scholen.

In dit nummer staat nl. een artikel over Parachutespringen, dat weliswaar het oordeel over deze „sport” geeft van de voorzitter van de Eerste Nederlandse Parachutisten Club, maar dat, omdat het spreekt van de in geallieerde dienst werkzame landgenoten, die hun vermogen in dit opzicht in het Verre Oosten bij droegen in het aandeel der geallieerde acties, in feite niet anders is dan een opwekking om aan deze sport mee te doen. Het zal ook wel duidelijk zijn, dat geen jongeman parachute gaat leren springen, om zo maar, in zijn vacantie en boven de Peel bijv., de heerlijkheid van deze sport, met alle risico’s eraan verbonden, te ondergaan. Ook al kan er volgens Trouw, wel eens een ongelukje gebeuren, „maar dat kan op de fiets ook plaatsvinden.” En „Parachutespringen is niet gevaarlijk.” Het kan zijn. Maar de wijze, waarop dit vak aantrekkelijk wordt gemaakt, is wél gevaarlijk. Op dezelfde gronden, als de wijze, waarop kader geworven wordt op de scholen, gevaarlijk is. Het moderamen der sjmode heeft daar voldoende op gewezen.

Het tweede artikel in het nummer van het blad, dat wij memoreerden, vertelt van de beëdiging van officieren op de Karei Doorman en verder, hoe een bepaalde infanteriedivisie in de kou zich prachtig heeft gedragen. Hoe het zij, in het soldatenleven is het één en al heerlijkheid, sportiviteit daar lééf je pas.

Ik begrijp best, dat „nieuws”, dat voor andere bladen als zodanig geldt, door „Trouw” niet achterwege gelaten kan worden. Het hangt er maar helemaal van af op welke wijze men, als christelijk blad, meedoet aan het war-minded maken van de bloem onzer natie.

Ik weet ook best, dat een leger geen leger kan zijn, als het voor wat het mogelijk zal moeten of kunnen presteren, geen kader heeft, en dat dus alle pogingen om dit te krijgen moeten worden ondernomen. Op zich zelf kan men daar weinig bezwaren tegen hebben. Elk métier is op zoek naar de krachten, die het behoeft om behoorlijk te kunnen worden beoefend. Maar ook hier gaat het weer om de methode. En tegen die methode, toegepast op wankel materiaal, heeft de Herv. Kerk terecht geprotesteerd. Zij heeft ouders en opvoeders, ook vele hoofden van onderwijsinrichtingen, daarmede uitermate gediend in het conflict waarin hun geweten gebracht werd.

Ons bezwaar is dan ook, dat er na de oorlog elementen in ons volksleven zijn binnengeslopen, die wij in de jaren der bezetting hartgrondig hebben verfoeid. Wij moeten ons nu gaan afvragen, wat voor prin-