en laak \ volheid. -W- m \ P.a1m24:l /

ONAFHANKEigK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME VERSCHIINT 50 MAAL PER JAAR 52STE- JAARGANG VAN „DE BLIJDE WERELD” ini.. lm*' 1 I

Zaterdag 27 Maart 1954 No. 13

Redactie: ds. J. J. Buskesjr. ds. L. H. Ruitenberg dr. J. G. Bomhoff

Telefoon 724386 p/a dr. J. G. Bomhoflf

Vaste medewerking van H dr.M.v.d.Voet ds.H.J.deWijs Mej. dr. M. H. v. d. Zeyde e.a.

per iaarf 5, ; halfjaar f 2,75; kwartaal f 1,50 plus f 0,15 incasso. Losse nrsfo,ls; Postgiro 21876; Gem. giro V 4500; Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekelveld 15, Amsterdam-C; Postbus 800

EEN KLEINE GROEP INTELLECTUELEN

Natuurlijk, wij moeten er ook weer mee uitscheiden te schrijven over radio-opvattingen. Broeksz heeft nu als omroepsecretaris in de Vara-radiogids van 14 Maart mij geantwoord op mijn artikel van 13 Februari. Hij heeft gezegd, dat ik hem helemaal verkeerd begrepen heb en dat hij niet wil, dat een klein groepje intellectuelen in de Partij van de Arbeid de dienst uitmaakt. Hij vindt, dat de lijn van het radiobeleid moet worden vastgesteld door alle partijgenotenluisteraars te zamen, waaronder er velen, zeer velen zijn, die blijven strijden voor het recht om binnen de partij hun oplossing van het radiovraagstuk te propageren. Zij staan, zegt Broeksz, open voor vernieuwing, evenzeer als ds. Ruitenberg, voor wie waarschijnlijk ook het socialisme maar van zeer relatieve betekenis is.

Ik geef dit weer, zonder commentaar. Wat hier staat, weerlegt, voor zover nodig, zich zelf.

Het gaat mij er wel om de ernstige vraag te stellen, wat de functie van „een kleine groep intellectuelen” is. In de partij, buiten de partij, in het gehele maatschappelijke leven. De sfeer rondom deze zinnen van Broeksz geeft het gevoel, dat hij er waarde aan hecht duidelijk te maken, dat deze intellectuelen niet alleen gering in aantal zijn, maar ook ten slotte maar intellectuelen.

Ik ga ook niet in op de vraag, of het inderdaad een intellectuelenzaak is, om te drijven naar een nationale omroep. Zo dat het geval zou zijn, zou dat geen streep afdoen aan de waarde van de argumenten vóór deze zaak. Niet alleen het getal, maar ook het inzicht beslist.

Neen, over de betekenis en functie van „de kleine groep intellectuelen” gaat het nu.

Wij stuiten al direct op de vraag, wat een intellectueel is. Een vraag, die emoties opwekt. Want zeggen wij, dat een intellectueel ieder is, die zijn studie aan een universiteit of hogeschool volbracht heeft, dan stellen wij allen, die op andere wijze deel hebben aan de doordenking en bewerking van de achtergronden en de theorieën der verschijnselen buiten deze

groep. Dat zou hoogst onbillijk zijn, vooral, wanneer wij bemerken, dat er vele oudacademici zijn, die zich volmaakt gelukkig vinden in een of ander routinewerk voor schone handen.

Wij komen er het dichtst bij, dunkt mij, wij de groep intellectuelen niet begrenzen tot lieden met universitaire bullen, maar allen daaronder vatten, die geschoold zijn hoe dan ook in het zelfstandig en wetenschappelijk doordenken en bewerken van achtergronden en theorieën van de verschijnselen. Het intellectueel-zijn vraagt natuurlijk een zekere oefening, die in verreweg de meeste gevallen niet buiten een behoorlijke scholing omgaat, maar dat beperkt zich bepaald niet tot academici en alle academici zijn er niet zonder meer onder begrepen.

De reden, waarom steeds weer binnen de arbeidersbeweging met een zekere afschuw en een bepaald timbre over „de intellectuelen” gesproken werd, ligt feitelijk niet in het intellectueel-zijn, maar in het apartstaan. Een feit is, dat de intellectuele scholing een bepaalde vorming geeft, die men niet gauw kwijtraakt en ook niet wil kwijtraken. Wie gedurende een bepaalde periode van zijn leven over boeken gebogen zit en een pen hanteerde, wie gewend geraakt is aan een bepaalde vorm van uitdrukken en oordelen, gaat zich onderscheiden. Dat is niets bijzonders en dat is het lot van elke groep. Zo herkent men niet alleen de intellectueel, maar ook de boer, de zakenman, de ambtenaar, de vakman. Naarmate er minder van het soort zijn, zal de eigenaardigheid meer afsteken, bewondering wekken en tegelijkertijd irriteren Nu mag het bekend verondersteld worden, dat de intellectueel van vandaag niet meer dezelfde is als die van honderd jaar geleden. In de eerste plaats zijn er ook verhoudingsgewijs aanzienlijk meer, wat hun apartheid verminderd heeft en in de tweede plaats is het intellectuelendom zo versnipperd over zeer verschillende vakken, dat van een eenheid nauwelijks sprake meer is. Het intellectuelendom vormt geen kaste meer, maar is vermaatschappelijkt. Daarom is de geprikkeldheid tegenover de

intellectueel bepaald afgenomen en het is slechts in een geprikkelde situatie, dat aan het apart-staan van de intellectueel (zie Broeksz) nog eens herinnerd wordt.

Nochtans is er geen enkele reden om excuses aan te bieden, wanneer men intellectueel is en dat ook wil zijn. Persoonlijk realiseer ik mij dat zelden, maar ik kan er toch bij tijden mijn vreugde aan hebben, dat mijn functie als intellectueel toch niet zinloos is. De intellectueel zal immers als taak voelen tolk te zijn in een zekere vormgeving is hij immers geschoold van gedachteh en gevoeleiis, die hij bij zich zelf en anderen bevroedt.

Zeker, er zijn intellectuelen, die doorfietsen op hun eigen gedachtenspinsels en elke relatie met de werkelijkheid verliezen. Dat gebeurt bij niet-intellectuelen ook wel, maar die hebben meestal de vormen niet ter beschikking om dat te uiten. Verreweg de meeste intellectuelen hebben daar echter geen behoefte aan. Socialistische intellectuelen in het algemeen allerminst.

De socialistische beweging heeft, in zijn politieke sector vooral, meermalen „last” gehad van de „kleine groep intellectuelen”, maar toch steeds beseft, dat het zonder de intellectuelen niet ging. En dat is in toenemende mate het geval zelfs. Minstens de helft van de leden van de Tweede Kamer en van het partijbestuur zijn gevormd door studie aan een academie. En van de anderen is het overgrote deel zeker eveneens tot de intellectuelen te rekenen op hierboven aangegeven gronden.

Wanneer nu een deel, vooruit, pak aan, een klein deel deze intellectuelen menen gedachten te moeten vertolken, die bij hen opkomen, bijv. over het radiobeleid, dan is dat in een discussie geen enkel argument voor of tegen hun mening. Het staat wél zo, dat in feite deze geformuleerde meningen niet gewogen worden naar de getalssterkte hunner aanhangers. Het zou de moeite waard zijn na te gaan, welke functie het getal heeft in de democratie. Ik wil de stelling staande houden, dat de democratie in gevaar is, als het getal gaat overheersen. Al ben ik heel goed op de hoogte van het feit, dat ergens óók het getal een hartig woordje meespreekt. Daar heb ik vrede mee, wanneer dat niet vooraf als argument gebruikt wordt.

De functie van de intellectuelen is juist om in kleine groepen deel te nemen aan de doordenking van de problemen terzijde van de direct machtsvormende lichamen. Dat is niet hun ziekte, maar juist hun taak. Een democratisch-socialistische beweging, die dit niet toejuicht, is in gevaar. Zij behoeft waarlijk niet aan deze kleine groepen het laatste woord te laten. Maar in de besluitvorming is het goed ook in deze zin, naar het woord van Troelstra, de stemmen (nu bedoeld in zijn letterlijke betekenis als