HET WEREN VAN DE

processie

Wij verzetten ons niet tegen de opheffing van het processieverbod vanwege het protestantse karakter van ons volk. Wij doen het, omdat naar onze overtuiging de processie alleen past in een rooms-katholiek staatsbestel. Zo min ais Nederland echter een protestantse natie is, zo min is het een rooms-katholieke natie. In de rechtsstaat, die de onze is, wil men: in een democratisch staatsbestel, past de processie niet.

Wij willen deze onze overtuiging toelichten door antwoord te geven op de vraag, wat de processie betekent.

De staatscommissie, die de opheffing van het processieverbod voorstaat, geeft op deze vraag een zeer onbevredigend antwoord. Zij beschouwt de processie als een openbare godsdienstoefening, waarin bepaalde godsdienstige meningen worden verkondigd. Van andersdenkenden wordt geen enkele betuiging van instemming of eerbied verlangd of verwacht. De roomse leer, dat in de bij deze processie omgedragen hostie Christus tegenwoordig is, wordt door nietroomsen niet aanvaard. Deze godsdienstoefening moge niet-roomsen min of meer pijnlijk treffen, van een belemmering van hun vrijheid mag niet worden gesproken.

Ja, als de zaak zo eenvoudig was!

Het Concilie van Trente heeft een veel duidelijker antwoord gegeven op de vraag, wat de processie betekent:

„Alle gelovige christenen moeten aan dit heilige sacrament (de eucharistie) de eer bewijzen, die aan de ware God toekomt. De kerk heeft de religieuze zede ingevoerd, dat dit eerwaardige sacrament elk jaar op een bijzondere en feestelijke dag gevierd moet worden en dat het vol eerbied in processie door de straten en openbare plaatsen gedragen wordt. Alle christenen moeten dan de gemeenschappelijke Heer dankbaarheid bewijzen. En zo zal dan de waarheid als overwinnares over de leugen en de ketterij triumferen opdat haar tegenstanders in de aanschouwing van zulk een glans en zulk een vreugde der gansche kerk óf in het besef van zwakte hun mond houden óf door schaamte aangegrepen en verward zich eindelijk bekeren.” (Sessio XIII, cap. 5).

Deze beschouwing van Trente maakt duidelijk, dat in de processie een pretentie en

een proclamatie liggen opgesloten, die, zoals prof. Berkouwer terecht zegt („Trouw”, 18 Juni 1949) heel andere zijn dan die in de prediking tot de mensen komen. In de processie wordt de cultus op straat gebracht en in deze cultus gaat het om de tegenwoordigheid van God. De processie legt een gevallen beslissing aan anderen op.

In zijn Encycliek over het Koningschap van Christus (1925) zegt de Paus, dat het roomse volk Jezus als de door God gegeven Koning „uit de stilte en verborgenheid van het gewijde kerkgebouw als een triumphator langs de straten der steden wil geleiden om Hem in al zijn Koninklijke rechten te herstellen” en hij herinnert aan het laatste oordeel, waarin Christus Zijn uitbanning uit het openbare leven zal wreken.

Achter de processie ligt een zeer bepaalde roomse conceptie: God wordt als triomfator door de straten gedragen. Het gaat niet om de verkondiging van een boodschap, die voor een beslissing stelt, maar om een principieel in beslag nemen van het openbare leven. De straat wordt kerk. "De sacramentsprocessie doet een greep naar de staat met de pretentie publieke religie te zijn, zoals zij dat in wezen alleen in een roomse kerkstaat zijn kan. Het openbare leven wordt opgeëist voor de kerk, zoals Rome die ziet. Het heimwee naar de processie is het heimwee naar de terugkeer

van de cultuur der Middeleeuwen. Toen bouwde Rome een totalitaire kerkelijke cultuur rondom het altaar. In die cultuur is in beginsel geen plaats voor protestantse christenen, laat staan voor humanisten. Men leze en overdenke wat het Concilie van Trente in de door ons geciteerde woorden over de betekenis van de processie zegt.

Er leven in Nederland duizenden christenen, voor wie de processie een kwelling van de geest is, omdat zij voor hen een miskenning is van wat de bijbel onder de tegenwoordigheid van God op aarde verstaat. Wat Rome met de processie bedoelt, valt niet onder de vrijheid van eredienst, welke door onze rechtsstaat gewaarborgd wordt. Met de woorden van prof. Miskotte; „Het getuigenis van het Allerheiligste zij vrijgegeven en tekenen van het Allerheiligste mogen worden opgericht, het Allerheiligste zelf in het publieke leven uit te stallen is alleen mogelijk in een rooms staatsbestel („In de Waagschaal”, 20 Juli 1946).

In wezen wordt het verlangen om processies te houden gefundeerd in het recht van de Roomse Kerk het Koningschap van Christus uit te roepen over het openbare leven, waarbij men geen ogenblik mag vergeten, dat de veronderstelling is, dat de manifestatie van Christus Koning ident is met de heerschappij van de Roomse Kerk. Dat is de zaak, om welke het gaat.

De vrijheid van de straat staat op het spel. Die vrijheid is een groot goed. Die vrijheid betekent ruimte ook voor Rome, een vrijheid, die Rome, waar het de macht heeft, niet aan de protestanten geeft. Daarom menen wij, dat Rome het recht mist, om burgerlijke vrijheden uit te buiten, die het zelf, waar het de macht heeft, met voeten treedt.

Wanneer het processieverbod wordt opgeheven staat de vrijheid van de straat op het spel, staat de rechtsstaat, zoals wij die kennen, op het spel.

Het loont de moeite na te gaan, wat van roomse zijde tegen deze beschouwingen wordt ingebracht.

J. J. BUSKES JR.

heimwee naar een diensthuis, waaruit zij immers uitgeleid waren.

Men spreekt veel over de boze wereld en de gevaren, waaraan de christen is blootgesteld. Wie denkt er niet aan Jezus’ woord: „Zie ik zend u uit, als schapen onder de wolven.” Dat was een andere tactiek, dan die der afzondering „met behoud van eigen zelfstandigheid”. Maar ja, de apostelen, die Griek werden met de Grieken en Jood met de Joden hadden niets te verliezen: ze hadden een wereld te winnen.

J. G. B.

„Foei” roepen helpt niet!

In „Tijd en Taak” van 12 Juni jl. schrijft mijn vriend Dick Scheps een artikel onder de titel „Wat gaat die doorbraak toch langzaam...”

Ik kan het met een groot deel van dit artikel wel eens zijn.

Niet echter met een bepaalde passage nl. die, waarin hij schrijft dat de Rotterdamse Nieuwe-Koersers ’s Zondags in de beboppret delen. Als contraprestatie komen de beboppers volgens D. Scheps nog altijd eens in de zoveel tijd op bezoek bij de Rotterdamse Nieuwe-Koersafdeling.

Hij schrijft dan in nogal scherpe bewoordingen dat het op Zondagavond meedoen aan deze dansmanifestaties niet op de weg van een doorbraak-organisatie kan liggen. Dat ben ik met hem eens. Ik ben dat zelfs als humanist met hem eens.

A 1 deze zwaarwichtige aanvallen zijn echter gebaseerd op een artikel dat in ~Arbeid” nr. 11 is verschenen. Het zij mij vergund uit dit artikel (waarvan ik zelf de schrijver ben) enige regels te mogen citeren.

„Reeds enige maanden bestaat er een nauw contact tussen beide groepen (be-

doeld zijn de Birdland Bebopclub en de Rotterdamse Nieuwe Koers). Eens in de zoveel weken komen zij op een door de weekse avond bij elkaar. Dan wordt er naar hartelust gedanst en muziek gemaakt, maar dan wordt er ook hersengymnastiek gedaan, of de verkeerspolitie komt een praatje houden. Hans v. d. Hoek (voorlopig Ned. Elftal) is er een keer geïnterviewd enz. enz. De Nieuwe-Koersers doen mee aan het dansen om de beboppers een plezier te doen, de laatsten luisteren naar de praatjes, omdat Nieuwe Koers dat nou eenmaal wil. Men geeft wat, men neemt wat. Is dat feitelijk niet de beste verhouding?”

D. Scheps s c h r ij f t goed, dat is waar. Hij moet echter bepaald eens leren ook goed te lezen. Op die manier worden wij dan ook bespaard voor reacties als in de Nieuwe Haagse Crt. (a.r.) d.d. 15 Juni jl., die van deze aanleiding gretig gebruik maakt om weer enige zure commentaren op de doorbraak te leveren. Dat is uiteraard haar goed recht, maar het wordt toch wel wat onplezierig wanneer D. Scheps deze critici zelf het materiaal levert door onjuist te citeren. Nog een enkele opmerking over een ander