Een staat in de staat

Het komt mij voor, dat allerlei geschilpunten, die de laatste tijd opduiken in de verhouding rooms-katholiek en protestants, zoals de strijd om het processieverbod, het mandement der bisschoppen, de wrange geschiedenis met de Joodse pleegkinderen, de priester-arbeiders enz., onder deze éne noemer zijn te brengen: een staat in de staat.

Ook al tracht een protestant voor dergelijke verschijnselen een welwillende verdraagzaamheid op te brengen, toch blijft er niet alleen een lichte geïrriteerdheid over, maar ook een principieel verschil, Afgezien van het min of meer fanatiek ferment, dat deze verschijnselen kenmerkt, op zakelijke basis herleid, zijn zij ’t meest te excuseren doordat de rooms-katholiek zijn kerk niet meer herkent zonder ’n sterk

politieke inslag. De opheffing van het processieverbod is maar heel eenzijdig te bezien vanuit het aspect van verdraagzaamheid en gods-

dienstvrijheid, maar ook van de kant van de „propaganda fideï”, die voor ons protestantse inzicht niet los te maken is van uiterlijk vertoon, dat meer bij de wereld en de staat past dan bij de kerk van Christus.

Bij het mandement is van roomse en ook van prot.-geref. zijde met klem gewezen op pastorale kant van de zaak. Dat mag waar zijn, maar de tweeslachtigheid is onmiskenbaar. Politiek machtsbehoud en het streven naar politieke machtsvorming is even evident, als voor r.k. begrippen kerkelijke activiteit en concrete politieke invloed niet te scheiden zijn.

Wat de Joodse pleegkinderen betreft: ik ken ook wel gevallen, waar men Joodse onderduikertjes protestants wilde maken en waar men verder ging dan barmhartigheid en bescherming (dominee, hij doet al zo lief zijn gebedje!), maar voor de uiterste consequentie, gelijk ’t geval was bij Anneke Beekman en Betty Meljado, deinst ook ’n protestant, die fel in de leer is, terug, om-

dat hij terughuivert voor de combinatie van geloof en macht.

De R.K. Kerk wil nu eenmaal in civitus Dei concretiseren op aarde, zij identificeert in de practijk het lichaam van Christus als geestelijk orgaan met de organisatie met eigen wetten en bindende voorschriften, met een hiërarchie, wier gebod onweersprekelijk is (denk aan de priesterarbeiders!) en wier gezagsuitoefening veel meer totalitair is dan dat zij de democratische zuurdesem zou kunnen verdragen.

Wij hebben als Herv. Kerk een nieuwe Kerkorde en zijn blij, dat wij van ’n reglementenbundel af zijn. Als die nieuwe orde toch nog tamelijk lijvig is uitgevallen, komt dat juist, omdat in verschillende voorschriften meerdere mogelijkheden zijn opengelaten. De Herv. Kerk wil het leven der kerk slechts ordenen. De R.K. Kerk heeft een omvangrijk corpus juris can., van waaruit zij het gewone leven nog meer zou willen beheersen, ware zij nog meer: staat in de staat, met een eigen hoofd, een eigen diplomatie, een eigen politiek, economie en maatschappij, voorlichtings- en berichtendienst.

Ik denk aan het huwelijk. Met enige wrevel blijft de R.K. Kerk eraan denken, dat haar huwelijkssluiting geen voorrang heeft boven de burgerlijke. En wanneer bij een gemengd huwelijk ten minste de kinderen rooms opgevoed moeten worden, kan de roomse partner zich excuseren, dat dit immers voorschrift van de kerk is.

Ook het apostolaat krijgt een ander karakter, waar ook dit niet los te maken is van ’n zekere machtsoefening. Daarom telt de R.K. Kerk graag haar zielen, terwijl de protestantse kerken hen graag wegen. zij daarbij opgemerkt, dat het tellen niet onbijbels is (in ps. 87 worden ze geteld en de G. Herder doet ’tookl), omgekeerd moesten de protestanten het wegen meer aan bovenmenselijke instanties overlaten

Ten slotte doet de R.K. Kerk graag aan vlagvertoon. Daar heb ik in Indonesië kostelijke voorbeelden van gezien. De R.K. Kerk is sterk strategisch ingesteld en zij weet met haar Üierken en gebouwen strategische posten te bezetten. Van haar bouwwerken kunnen wij met de discipelen zeggen: zie, welke gebouwen!, al lijken sommige internaatsgebouwen dan ook wel eens op kazernes.

Een staat in de staat. Rome antecipeert op een merkwaardige wijze op het Koninkrijk Gods. Zoals een kerk daar wel voorportaal van de hemel heet, zo is het hele kerkelijk instituut ’n soort bruggehoofd van het Koninkrijk Gods op aarde. Waar wij als protestanten in de „tussentijd”, tussen het heengaan en de wederkomst van Christus, de werking van de H. Geest zien, die Hem vervangt, daar staat in de R.K. Kerk, stevig gefundeerd, de stoel van Petrus.

Waar aldus aanschouwelijk, concreet, indrukwekkend vooruitgegrepen wordt, moet de spanning van de chr. hoop wel in gelijke mate verminderen. Rome doet wel niet mee aan Evanston, maar in haar vooruitgeschoven (machts)posltie mist zij ook te zeer ootmoed om een belangrijke bijdrage te kunnen geven in het gesprek over: Christus, de Hoop der wereld. Waarmee ik niet zeggen wil, dat er in de veelvormige gestalte van de R.K. Kerk geen ruimte zou zijn voor het vurig verlangen naar zijn komst. Ziet men bij Amerikaarise protestanten de komst van het Koninkrijk al te veel in het licht van geleidelijke menselijke activiteit, bij Rome wordt de mens huiveringwekkend veel in handen gelegd.

Hier dringt zich de vraag naar voren van

I Corinthe 13 vs. 12

Apocalyps

Ik zat in de wachtkamer van de trein op dit veilig terrein God te ontkomen.

Toen zag ik, dat de zaal vol goud ging stroomen en engelengelijk werden in die schijn

de wachtenden. Die met het fretgezicht, het kind, dat met zijn limonade knoeide,

en al de elkaar aanstarende vermoeiden zaten als zaligen in een haan van licht.

„Verzet de wissel, wachter baanvak zeven;

laat men zich aanstonds naar ’t perron begeven.” Uit de oude vouw rijst elk in ’t grauwe licht.

Het laatst zag ik de wandspiegel beslaan.

Éénmaal, van aangezicht tot aangezicht, als ik versta, gelijk ik hèn verstaan.

IDA G. M. GERHARDT