vormen wisselen haar de noden, die ze ontmoet. Gerechtigheid houdt ook een bemoeienis met het economisch leven in. indien er druk en ongelijkheid in ontplooiing van de menselijke vermogens bestaat. Gerechtigheid vraagt bovendien verantwoordelijke deelneming aan het politieke leven door alle burgers. Intussen wordt het duidelijk, dat geen enkele vorm van bestuur als de christelijke aan allen kan worden voorgehouden. Wel is het christelijke eis, dat tirannie wordt tegengegaan. Daarom moet de christen politiek actief zijn. Soms, als directe activiteit onmogelijk is, zal hij mensen tegen wreedheid en onrecht moeten beschermen.

Minimum-eisen zijn: bescherming van de persoon; vrijheid van uiting van godsdienstige, zedelijke en politieke overtuigingen; vrijheid van politieke actie; vrijheid van vereniging. Dit alles ook aan minderheden.

De staat, die in toenemende mate economische macht krijgt, moet niet allesbeheersend worden. Wel moet de staat, in het algemeen belang, verhinderen dat er centra van economische en sociale macht ontstaan, die machtiger zijn dan hij zelf. In dit geheel moet een christelijke gemeente een gewetensfunctie uitoefenen.

B. Problemen van het economisch leven Een van de belangrijkste trekken van de moderne wereld is de manier, waarop de maatschappij de „automatic responses”, d.i. de automatische antwoorden, heeft teruggedrongen. De volledige werkgelegenheidspolitiek, de overheidsbemoeiingen in het economisch vlak, de groei van economische macht van de verschillende groepen heeft in de geïndustraliseerde landen grote veranderingen gebracht. Hierdoor is nieuw zicht gekomen op het belang van relatieve vrijheid in de onderneming en van de regulerende rol van het prijssysteem. Menige socialist heeft meer waardering voor de private sector van het economisch leven gekregen. Deze ontwikkelingen geven de indruk dat discussies over „kapitalisme” en „socialisme” plaatsmaken voor belangrijker beschouwingen op dit gebied. Wij staan niet voor de noodzaak te kiezen voor twee duidelijk omschreven typen van economische organisatie. Er zijn verschillende typen: „welvaart-staat”, „gemengde economie”. Ook waar men van „kapitalisme” spreekt, is dit toch zeer verschillend van dat van 20 è, 30 jaar geleden.

De Kerk heeft met dat alles te maken. Zij moet vooral oog hebben voor de morele kanten van het economisch leven. Deze zijn: 1. oog hebben voor de algemene planning van de staat, die gedecentraliseerd dient op te treden; 2. opkomen voor een eerlijke verdeling; 3. niet alleen het monopolistisch zakendoen laken, maar ook de nuttige functie van de hardwerkende, initiatiefnemende activiteiten, die in elk systeem mogelijk zijn, stimuleren; 4. de menselijke waardigheid van de arbeider beschermen; 5. de redelijke inkomsten van de boer veiligstellen.

Bovendien zal van de bijbel uit opnieuw gevraagd moeten worden naar de gevaren van de rijkdom, van het overprikkelen van de behoeften.

Met een oproep om aandacht te besteden aan de rechtvaardige verdeling van de rijkdom, aan de bijstand van vluchtelingen, kinderen, ouden van dagen en om te letten op de mogelijkheid dat allerlei maatschappelijke groepen (vakverenigingen, boeren, enz.) het geheel uit het oog verliezen, sluit dit deel.

Een samenvatting van de opmerkingen over het 2e en 3e deel geven wij een volgende maal. L. H. R.

Het bezoek

Het zijn, dacht ik, verder schrijvend. Avondwolken geweest.

Het langs mijn venster drijvend Vogelvormige heest;

Een drift van herfstige nevels Die, na een oponthoud, weer

Voortzwieren, suizend als vleugels. Hoe erbarmelijk was dit verweer.

Want reeds trok mijn pen, eigenmachtig. Krassend op het papier.

Woorden als wintertakken

En door dat woud vloog een gier. Geen wonder, dacht ik, is begrensder Dan één dat zoo vreemd zich onthult. Hoen, achter mij, voelde ik het venster van grijs geveêrte vervuld.

Er kwam een geluid van klauwen. Van klapwieken op,het kozijn.

Een bek gaf me een beet in den schouder Dat ik luid schreeuwde van pijn.

’t Was niet, als zoo vaak tevoren. Een eenzelvig avontuur.

Ik snelde, in wanhoop, verloren. Kaar mijn wapens tegen den muur.

In mijn hand het blinkende wapen, In de kamer de rook van het schot: Eerst toen woei langs mijn slapen

Het besef van uw komst, mijn God. Hoe vaak, aan mijn tafel, met hardheid. Betwijfel ik thans uw bezoek.

Buig dieper over mijn arbeid; Maar nooit voltooi ik het boek.

M. KIJHOEF Helicon. 1931