vrijwel geheel afwijs, moet ik rechtvaardigheidshaive erkennen, dat ook dit tweede deel menig fraai inzicht en uitzicht, menig scherp geformuieerd idee bevat. Een vorig boek van prof. Polak heb ik destijds hartelijk mogen aanprijzen en het zou wel wonder zijn, ais een zo begaafd geleerde een lijvig werk afieverde, waaruit niet veel te leren viel. Maar nadenkend waar de fundamentele fout schuilt van deze cultuurkritiek, waarin ik stuksgewijze zoveei beaam, wii het me voorkomen, dat aliereerst het vooropgezet idee (de onmisbare waarde der utopie) prof. Polak parten heeft gespeeld, vervolgens zijn methodische geest, die ailes in een kant-en-klaar schema persen ging, daarna zijn verbaal geweld, dat alles met superlatieven omhult (een kras voorbeeld blz. 27 onderaan) en ten slotte en allermeest zijn rationele aanpak. Cultuur is er voor de mens en onze tijd zal geoordeeld worden niet met de vraag of we een fraai en doeltreffend toekomstbeeld hadden, maar of we goede mensen waren of we standvastige karakters hadden en persooniijkheid. De ethiek en niet de cultuursocioiogie heeft hier het laatste woord; daar zouden humanisten en christenen het eens over kunnen worden.

Huizinga, die in dit boek vrijwel niet aan het woord komt, peilde dieper toen hij kiaagde over verloochening van absolute ethische normen en tot deugdbeoefening opriep. (In de schaduwen van morgen, laatste hoofdstuk). Hij vroeg mensen van goede wil (Geschonden wereld, einde). Bergson zag het niet anders (Les deux sources, laatste hoofdstuk), toen hij ascese bepieitte.

Het zou onze utopie kunnen zijn, de utopie der laatste tijden, om zonder utopie te leven, geleid niet door een illusoir toekomstbeeld, maar bescheiden werkend aan een program voor de komende dag. Een gedragsregel echter kunnen wij niet missen, een zedelijk ideaal van absolute gelding, waaraan we onze piannen meten en teikens herzien. Hier zet de echte cuituurkritiek in!

J. G. B

ernst van de iakei met de gewichtigheid van de hoveiing er doorheen. De keizer was gevlucht en de Weimar-republiek had teleurstellingen en verwachtingen gebracht. De Hitler-razernij was over het voik gegaan en de Bondsrepubliek had puin geruimd en vluchtelingen geherbergd. Maar hier was niets gebeurd. Leve de keizer!

Oom en tante waren ouder geworden, oom kaler, tante grijzer. Na jaren was ik bij hen, in hetzeifde huis. De dochter was getrouwd en de zoon had een goede betrekking. Het pensioen was ingegaan en tevredenheid had vieugels gespreid over de ievensavond. Maar alles was nog als voorheen. Er was niets gebeurd. Dat van de zoon en de dochter en het pensioen waren nog geen gebeurtenissen. Want het tafelkleed was pluche gebleven en de krant Provinciale. De beschouwing over mensen en beiangrijke zaken des levens was als altijd en in het theeritueel was geen wijziging gekomen. „Suiker en melk?” „’n Koekje?” Nee, er was niets gebeurd. Behalve op die ene Zaterdagavond. Toen had oom vergeten de kiok op te winden. De volgende morgen stond hij stil. Geschokt bleef tante staan, toen ze de kamer binnentrad. Want het geluid van de kiok behoort tot die geluiden, die men pas hoort als men ze niet

(Vervolg op pagina 6)

Vergeet,..

Vergeet de wereld en de redetwisten, waar ’t ene volk het and’re op vergast – vergeet het werk der nieuw’re alchimisten.

dat stuk voor stuk naar massa-sluipmoord tast – om Gods wil, mens, vergeet het om het leven, zoals het altijd weer ons hart verrast.

De hoop, die ons als kind is ingegeven, luwt alle vrees, verkleint het doodsgevaar en laat ons arg’loos boven ’t onheil zweven.

De zon, de zee, de trilling van een snaar, de schaduw om het huis, de vergezichten -in alles wordt het eeuw’ge openbaar.

waar in de doolhof wij de kleine plichten bestreven als ’t geluk, hoe tijd’lijk ook, en ’t lot ten spijt, ons steeds weer opwaarts richten.

Vergeet om H zuiverend vuur de scherpe rook, vergeet om de eikestam de val der blaren, om nieuwe bloei H vergaan van wat ontlook, om kleine vrede 't groot rumoer der scharen.

G.K.