.. __ .j 1 I "t" XVJ.A VJ WXV4. L

Ida G. M. Gerhardt, Het levend Monogram. Van Gorcum en Cd., Assen 1955. ƒ 4,90.

Ida Gerhaxdt timmert niet aan de literaire weg. Als zij van zo’n eenzame vakantie terugkeert een a twee ongestoorde weken in een oord dat niemand kent dan zijn er weer een stuk of tien nieuwe verzen bij gekomen, en daarvan krijgen de lezers van Tijd en Taak er dan voor of na wel enkele te zien. Verder kraait er geen haan naar. Tot Ida Gerhardt eindelijk eens de tijd vindt om van losse velletjes, knipsels uit Tijd en Taak, achterkanten van enveloppen, blaadjes uit een zakagenda, haar poëtische oogst i>ijeen te halen. Zij is nl. maar een gewone, met plichten en beslommeringen óók overbelaste intellectueel. Dan blijken al die losse gedichten, zo uiteenlopend naar onderwerp en tijd van ontstaan, zich te laten rangschikken tot een geheel waarin niets detoneert en ook eigenlijk niets zou kunnen worden gemist en dan ligt er een aantal maanden later een keurig verzorgde maar sobere en bescheiden uitgave in de boekwinkels. Of het maar heel gewoon is. I

Zo ligt daar nu Het levend Monogram. Een aantal verzen daarin die zeer direct aanspreken; en toch is dit poëzie die bij de lezer pas na verloop van tijd gaat bezinken. In de oudere poëzie van Ida Gerhardt, die van vóór de oorlog, is een woord dat op 'merkwaardige wijze naar voren komt: het woord „aandacht”. Een stil en geconcentreerd kijken, een aandachtig luisteren, geleidelijk en vol verheugde vterwondering iets gaan onderscheiden en „herkennen”, dat leek haar toen welhaast het wezen van het dichterschap te zijn. Dit nieuwe werk is, wanneer men het met het bundeltje Kosmos gaat vergelijken, wel zéér anders geworden: een soberder vorm, een vaster greep; minder woorden, een zwaardere lading van inhoud. Er staan in deze bundel gedichten van zes of acht regels, die stof genoeg bevatten voor een novelle of een hoofdstuk van een roman. Maar wat gelijk is gebleven is de aandachtigheid die, nu van de lezer gevraagd wordt om te luisteren, te herkennen, en op dit herkennen z||n parsoonlMk antwoord te geven. i

Voor mij is deze bundel, met zijn eigenaardige, niet dadelijk verstaanbare titel, het boek van de doem-die-gebroken- is. De eerste helft handelt over verschrikkelijke dingen; zo verschrikelijk, dat men er eigenlijk alleen van spreken kan (en mag!), wanneer men niet meer in de ban ervan leeft: haat, dood, zinsverbijstering, wanhoop, en steeds weer opnieuw: dood. Om menselijke verhoudingen gaat het, familieverhoudingen vooral, waarin schuld, lijden, onmacht op tragische wijze dooreenliggen. Ik denk aan het prachtige maar verschrikkelijke drama van O’Neill (ook in ons land opgevoerd): Mouming becomes Electra. Met beklemming ziet men daar —en moet het geloven! hoe verwarring en schuld van de volgende generatie met een soort fatale onontkoombaarheid uit die van de

vorige voortspruiten. Is het leven zó? Zo kan het inderdaad wezen, maar niet wanneer het Evangelie er gehoord en aanvaard wordt.

Voor wie oren heeft om te horen, is dit boek van Ida Gerhardt een evangelisch getuigenis. Het loopt niet parallel met een boek als Kruis of Munt van Jo Boer, waarmee het in uitgangspunt verwantschap heeft. Het belijdt niet de wrede psychologische fataliteit van O’Neill. Het noemt deze dingen a.h.w. alleen om er straks aan te ontstijgen. In Memoriam Matris heet de eerste afdeling, Daemonen de tweede. Maar er zou op zich zelf al niet van demonen gesproken zijn, zonder de gedachte aan het Nieuwe Testament waar Jezus de demonen uitdrijft en bezetenen geneest. En déze verzen ter nagedachtenis hadden ook nooit geschreven kunnen worden door een mens die in de keten van haat en bitterheid zelf weer een schakel zou zijn. Wie ze aandachtig lefbst, zal getroffen worden door de afwezigheid van iedere rancune, en zelfs door een nooit verbroken solidariteit ook solidariteit in schuld met de moeder, door wie toch zóveel „kwaad” in het leven van het kind is gekomen.

Schuld, schuld van mens tot mattemens, en de jammerlijke onmacht om die schuld te delgen, is een thema dat hier telkens terugkeert, een thema dat men maar liever niet „herkent” bij het lezen, want wat moet men daarmee aan? Maar vanuit het laatste gedeelte van de bundel valt het licht ook over deze dingen. Hef levend Monogram de titel is aan een vers ontleend is het zeer oude Christussymboól: het Vis-teken De verbeelding ziet deze Vis ergens op het strand getekend, daar door de vloed overspeeld. Maar daarmee is het verhaal niet uit; integendeel. De door mensenhand getrokken figuur verdwijnt, maar de uit-| einden der aarde zullen weten van Hem die leeft, en niet overweldigd kan worden. Van daaruit moet dit hele boek worden begepan. |

Ha fle zware, monumentale verzen uB het begin van de bundel zijn die uit de laatste afdeling bijna zonder uitzondering van een beschroomde tederheid. Hier is het, waarnaar het mensenhart op zoek is: vergeving, liefde, blijdschap. Problemen en conflicten vallen weg, alles is zo eenvoudig geworden. Men is met-elkander, in gemeenschap maar zonder gebondenheid. De dood is ook hier, maar hij heeft zijn prikkel verloren, hij is zoals Pascal zegt: ~in Jezus Christus liefelijk.” Hier heeft het wonder zich voltrokken, dat het in en tiissen mensen voortwoekerende kwaad ontkracht is: de doem gebroken. lets van wat de bijbel „het nieuwe leven” noemt, is hier werkelijkheid geworden, en zichtbaar voor wie zelf met nieuwe ogen kijken wil. Maar hoe spoedig zijn daarbij woorden dan ook te veel. Er is in deze heldere, ijle Ichthusverzen iets als een kinderlijke schuchteri heid, en ik geloof dat het zó goed is. Laat men ermee tevreden zijn, dat de dichteres hier voorlopig niemand „rondleidt”, maar dat men als lezer met haar op de drempel

Om te besluiten: Het levend Monogram is stellig tot nu toe Ida Gerhardts meesterwerk. Het is niet „mooier”, maar wel voller, krachtiger, meer gerijpt dan Buiten Schot. Het bevat op ruim zestig verzen zeker enige tientalien waarop de tijd geen vat zal hebben, en vele die voor ieder toegankelijk zijn; het is hier en daar moeilijk, maar nooit duister of bizar. Het heeft stijl, persoonlijkheid, diepte en vorm. Misschien worden de iiteraire hanen nu eens wakker en beginnen te kraaien!

M. H. VAN DER ZEYDE

Het Gebed

Drie maal per dag, naar vaste xvetten, nemen zij de eigen plaatsen in,

en gaan zich rond de tafel zetten; van haat eendrachtig: het gezin.

De vader heeft het mes geslepen, de kinderen wachten, wit en stil.

De moeder houdt haar hord omgrepen alsof zij het vergruizelen wil.

Een grauw: dan vouwen zij de handen, de disgenoten in het huis:

van tafelrand tot tafelranden geschikt tot een onzichtbaar kruis.

IDA G. M. GERHARD T

Uit: Het levend Monogram

De Disgenoten

Het simpele gerei,

het brood, dat is gesneden, de stilte, de gebeden –

Want de avond is nabij.

Uit tranen en uit pijn dit samenzijn verkregen:

bij sober brood de zegen twee in Uw naam te zijn.

Waar aan de witte dis Uw teken wordt beleden

verschijnt Gij: „Uzij vrede”, gij Brood -gij Wijn -gij Vis.

IDAG.M. GERHARDT Uit: Het levend Monogram