LIEFDESROES

Twee verhalen en één roman, kort na elkaar uitgekomen, maken het mogelijk een voorlopig beeld te ontwerpen van de nieuwe romanschrijfster in onze vaderlandse letteren, Marie-Sophie Nathusius (auteursnaam van Marie-Sophie Teulings-Nathusius.)

Met poëzie-schrijven begint men meestal op jeugdige leeftijd maar, uitzonderingen daargelaten, veronderstelt de romankunst zoveel geestelijke rijpheid en levenservaring, dat men er meestal pas op gevorderde leeftijd aan begint. Marie-Sophie Nathusius (geb. 1905) heeft al een stuk leven achter de rug. Voor haar huwelijk was zij balletdanseres en daarna toneelspeelster. Hoezeer haar werk de neerslag is van haar bevindingen, blijkt wel uit het feit, dat al haar verhalen tot nu toe spelen in dezelfde gegoede, intellectuele en artistieke milieus, die zij zelf in haar leven bewoond heeft.

Het eerste verhaal „De partner” geeft meteen de toon aan van al haar later werk. Een niet meer jonge vrouw heeft een carrière achter zich als variété-danseres. Zij heeft zich bijtijds uit dit opwindende leven teruggetrokken en leeft nu alleen. Maar haar verhouding met een vriend wordt plotseling doorbroken, als ze haar vroegere partner ontmoet, die in verlègenheid verkeert, omdat zijn medewerkster ziek is geworden. Zij laat zich overreden om haar oude beroep weer op te nemen, als haar opvolgster sterft. De twijfel echter, of ze haar werk nog goed doet, of ze niet te oud is, ondermijnt haar evenzeer als de teleurstelling, dat haar danspartner net als vroeger haar gebruikt bij de uitoefening van zijn beroep, maar innerlijk gepantserd is tegen haar behoefte naar een meer intieme verhouding. Zij gaan uiteen en ze neemt haar verhouding weer op met haar vroegere vriend.

In „De ketting” neemt een chansonnière vacantie. Ze reist naar het buitenland af, omdat haar huwelijk met een eenvoudige man haar teleurgesteld heeft. In de Zwitserse alpen heeft ze een liefdesavontuur, dat haar geen bevrediging schenkt en een ontmoeting met een jong Lesbisch meisje. Bij deze ontmoetingen functionneert een ketting, die aanleiding geeft tot symbolische gesprekken: de ketting sluit niet!

Misschien heb ik het tweede verhaal niet geheel begrepen; titel en symboliek bleven me duister. Ik hou er ook rekening mee dat de oorspronkelijke conceptie niet geheel verwerkelijkt is, maar zoveel is me wel duidelijk, vooral uit de eerste en beste novelle:

het thema van deze schrijfster is de ontwrichting van het vrouwenhart door de liefde, anders gezegd: de blinde hunkering en het onaflaatbaar zoeken naar de volkomen liefde. Het is telkens weer, ook in de aanstonds te bespreken roman, de vrouw, die in het middelpunt staat. Zozeer valt het licht op haar, dat de mannelijke figuren schemerig blijven: de schrijfster schenkt weinig aandacht aan hun binnengedachten. Ze worden bezien, gewogen en te licht bevonden door oog en hart van de vrouw, die naar de man toe leeft, die niet zonder hem kdn, maar zich amper zijn gevoelens realiseert, laat staan er zich rekenschap van geeft. De schrijfster oordeelt niet; zij is uit op begrip. Zij kan in haar delicate taal rustig zinspelen op daden en situaties, die naar vrij algemene opvatting zedeloos zijn. Geen rimpeling in het bewogen relaas van de vertelster verraadt, dat zij er innerlijk door geschokt is. Ze verontschuldigt niet; ze is a.h.w. gebiologeerd door de meeslepende kracht van liefdeshunkering. Vooral in „De partner”, waar de schrijfster zich zo intiem identificeert met haar hoofdpersoon, ondergaat de lezer met haar de verbijstering van de liefde, neen, niet van de liefde, maar van het heimwete naar de liefde.

In haar grote roman „Ino” keert hetzelfde onderwerp terug. Ik geloof in de geest van de schrijfster te spreken, als ik aan „Ino” de ondertitel meegeef van die geheel andere, mannelijke roman van G. Flaubert „L’éducation sentimentale” (Leerschool der liefde). Een jong meisje, dat met haar vader, een beetje wereldvreemde filoloog, samenwoont, gaat alleen uit op verkenning in het land der liefde. Ze heeft een jeugdvriend, die ze verwaarloost, met een boerenknecht heeft ze een tot mislukking gedoemde, vluchtige relatie, maar een dieper schrijnende verhouding ontwikkelt zich tussen haar en een oudere man, een vriend van haar vader. Tot liefde groeit deze verhouding uit op zijn sterfbed. Zijn dood betekent haar rijping tot volwassen vrouw.

Er is veel goeds over deze roman te zeggen: daar is het beheerste, voorname taalgebruik, de scherpe psychologische observatie, de soms verrassende wendingen van het goed-gecomponeerde verhaal, de functie van landschap en milieu, die met kennis van zaken zijn aangeduid. Maar ik raak de indruk niet kwijt, dat de schrijfster meer heeft bedoeld. Een ernstige roman en deze roman is hoogst ernstig is meer dan een goedverteld verhaaltje: het is het

relaas van een levenservaring, het is een verholen pleidooi. Men kan opmerken dat de psychologische uiteenrafeling, met grote toewijding bedreven, soms haar doel voorbijschiet: dat ze te cerebraal is, soms te precies geformuleerd, dat de hoofdpersonen wel eens een overmaat van introspectie vertonen, die onwaarschijnlijk is; dat de meestal zeer fraaie dialoog soms te spits en te toneelmatig verloopt. Maar deze detailkritiek spreekt niet het wezenlijke uit en vertolkt geenszins mijn diepste bezwaar tegen deze roman. Nauwkeuriger omschrijf ik mijn grief als ik er op wijs dat de rolverdeling wel wat eenzijdig is: bij de man wordt het sexuele nagejaagd, bij de vrouw hoogstens geduld. Met al haar liefdescomplexen is Ino een bijna sexeloos meisje. Ik meen, dat de werkelijkheid genuanceerder is. Over ’t algemeen is er trouwens een wanverhouding tussen het praten en denken over liefde en de psychische verwerkelijking van het lichamelijk aspect, van de lijfelijke verliefdheid, die waarlijk niet op preutsheid berust, waar Ino meer dan eens tot het uiterste gaat.

Nog bleef mijn ernstigste bezwaar onuitgesproken. De roes der liefde, die in de verhalen en de roman bekwaam wordt beschreven in al haar gestalten, wordt er te veel in verzelfstandigd. Men aanschouwt de gedrevenheid, waarvan de mens min of meer willoos slachtoffer is, maar de mens zelf is er zozeer van verzadigd, dat hij meer geleefd wordt dan zelf leeft. Daarmee verlaagt de roman zich tot klinisch verslag. Gevraagd, neen geëist wordt van de grote roman, dat hij oordeelt en aantoont in welke richting het leven verloopt.

„Ik heb schuld” zei ze enkel.

„Je verwijten maken is zwakheid” zei hij bijna hard. „Begrijpelijk, maar je helpt er niemand mee, ook je zelf niet.”

Zo spreekt een vader tot zijn dochter aan het einde van het boek. Het komt me voor, dat er niet menswaardig geleefd kan worden, als niet nu en dan de balans wordt opgemaakt en er dan verwijten genoteerd worden aan het eigen adres. Wie deze balans ongecontroleerd dichtslaat, weet niet wat leven is.

J. G. B.

Marie-Sophie Nathusius: De partner (1954). Dezelfde: De ketting (1955) beide uitgaven in de serie „De boekvink”. 59 en 67 blz., ƒ1,90 per stuk. Ino (1955). 267 blz. ƒ 8,90. Alle uitgaven van De Arbeiderspers, Amsterdam.