Grammofoonplatennieuws

Aansluitend aan het artikel over moderne muziek in dit nummer volgen hier enkele opmerkingen over en bü platen die een zorgvuldig geselecteerde illustratie ervan vormen.

Het impressionisme, laatste ontwikkeling van de oude muziek, is in zijn Franse, d.w.z. ideale vorm, gaaf en indrukwekkend vertegenwoordigd op een Phiiipsplaat. Het fameuze „Orchestre Lamoureux” speelt 0.1. v. Jean Martinon een aantal korte werken. ~Het feest van de spinneweb” symbolisch begraven de insecten na de spin gedood te hebben, de ordinaire ééndagsvlieg met grote praal van A. Roussel uit 1912. Debussy’s bekende, hier prachtig gespeelde. Prélude a l’après-midi d’un faune (1892). Weemoedig betoverend klinkt de fluit boven de verzadigde loomheid van een zomerwame namiddagsfeer. Geiijk van gegeven, maar reeds gegrepen door een ander muziekklimaat is er het zwoele „Pastorale d’été" van A. Honegger. Van Fauré, de oudste van allen is er de sierlijke op en top Franse „Pavane”. Het sterkst in de 19de eeuw wortelend, tegelijk symboiisch voor onze tijd de mens kan de losgemaakte krachten niet meer beheersen is het scherzo voor orkest van P. Dukas, „de tovenaarsleerling”. Alles op één prachtige plaat; Philips A 00175 L.

Impressionistiscli is ook de Marsyas-suite van onze landgenoot Alphons Diepenbrock, voortreffelijk gespeeld door het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Maar zij mist de vervoering en de ritmische pointe van de Fransen. Interessanter is naar mijn smaak de andere zijde van deze plaat: de 3e symfonie van Willem Pijper, eveneens door het Amsterdamse orkest gespeeld; én hoe! In dit stuk ritmische werk, waarin de piano bijna een solorol heeft, klinkt de vertwijfeling over naoorlogse én vooruitgeschouwde chaos, maar ook een bijna visionaire bezetenheid. Wie de overgang van de oude naar de nieuwe sfeer wil horen, die hore hier. (Decca EXT 2873 — Pijper en Diepenbrock). Vlak daarna moet men dan zijn pianoconcert (1927) spelen. Eén van Pijpers meesterwerken, ideaal vertolkt door zijn leerling Hans Henkemans. Pijper, van huis uit calvinist, verloochent nooit de drang naar waarheid en zuiverheid, noch de wil tot zelfstandigheid. Muziek was voor hem — wellicht de geniaalste componist van de eerste helft der 20ste eeuw — klinkende natuurwet, da. in feite uitdrukking van het „riskante leven”. Dit felle en tegelijk verstilde concert is daarvan een boeiend voorbeeld. In dit werk, alsmede in de als aanvulling opgenomen „Zes symfonische epigrammen” — geschreven ter ere van het 40-jarig bestaan van het Concertgebouworkest — luistere men naar het aandeel van het uitgebreide en verfijnde slagwerk, één der drijvende krachten van de motoriek in dit werk. Op de andere kant vindt men het vioolconcert van Henkemans uit 1950, warm, bezield en virtuoos gespeeld door Theo Olof. De sfeer van Pijper is herkenbaar, maar de ritmiek nog meer verfijnd, de orkestratie doorzichtiger en vóór alles de melodiek verder ontwikkeld. Dit concert werd bekroond met de v. d. Leeuw-prijs 1953. Philips verdient onze,dank dat zij dit werk, zo voortreffelijk door Van Beinum met het Amsterdams orkest vertolkt, heeft ópgenomen. (Pliilips A 00219 L, Pijper en Henkemans.)

Hindemith doet daarnaast wat ouderwets aan. Het is een laat-romantische wereld, werkend met modem materiaal, gevormd naar klassiek model. Zijn driedelige symfonie „Mathis der Maler” driedelig naar het drieluik van het Isenheimer-altaar excerpt uit de opera aan Mathias Grünewaid gewijd, is een van zijn gemakkelijkst toegankelijke werken. Verbannen in 1934 uit Hitler-Duitsland, spreekt de symfonie een duidelijke symboiische taal: engelenzang, graflegging van Christus en de verzoeking van de heihge Antonius. In dit laatste deel klinkt de artistieke belijdenis van een kunstenaar die de eenzaamheid der verbanning verkiest boven de dictatuur. De andere zijde van de piaat —■ virtuoos gespeeld door het Philadelphia-orkest 0.1. V. Eugen Ormandy bevat zijn concertmuziek voor strijkers en blazers uit 1931. (Philips A 01138 L) Virtuoos behandeld spreken de instrumenten bij Hindemith niet die eigen taal als bij Béla Bartók. Bij hem, een der grootmeesters der hedendaagse muziek, worden met name de blaasinstrumenten behandeld als wezens met een eigen ziel en gezicht. Ik ken geen werk uit de twintigste eeuw, waarin bij wijze van tussentijdse balans, de verworven wijsheid en de religieuze geladenheid zo gaaf hun uitdrukking hebben gevonden als in dit kort voor zijn dood (1945) voltooide derde pianoconcert. Prachtig gespeeld door Julius Katchen, begeleid door rorchestre de la Suisse romande 0.1. v. E. Ansermet, is het een werk om telkens weer te horen! Dezelfde musici laten op de andere zijde het derde pianoconcert van S. Prokofjew horen (1917). Nog ontstaan voor zijn vertrek uit USSR is het een typisch voorbeeld van zijn zgn. neo-kiassieke werkwijze, die mij niet vermag te boeien. Vanwege de confrontatie met Bartók is deze voortreffelijke plaat bijzonder waardevol (Decca LXT 2894). Tot slot een bijzonder mooie opname van de

aangrijpende Psalmus Hungaricus (Ps. 55) van Z. Kodaiy, meesterlijk vertoikt door de tenor William McAlpine, het Royal Philharmonisch koor en orkest 0.1. v. George Solti. Beluister het om hulp en uitzicht smekend koor, en de vertwijfelde kreet van de solist op het woord vernietiging (destruction). Een pluim voor de technici! De andere zijde bevat de zestien jaar iater, voor het vijftig-jaarfeest van het Concertgebouw, geschreven variaties op een Hongaars volksiied Peacock-variations (1939). In deze meesterlijke partituur, waarin zestien jaren ritmische, harmonische en melodische ontwikkeling zijn samengevat, beseft men hoe snel we leven. (Decca LXT 2878). Dr. A. VAN BIEMEN

LE ESTAF ELNI EU WS

Hendrik van Oyen: Theologische Erkenntnislehre. Versuch dogmatischer Prolegomena. Zwingli-Verlag, Zürich 1955, 244 blz., ƒ13,95.

Vroeger professor aan de universiteit te Groningen is de schrijver van dit boek tegenwoordig hoogleraar in de dogmatiek aan de universiteit van Bazel (Zw.). De bezinning op de grondslagen van zijn vak heeft hem geïnspireerd tot het schrijven van dit magistrale boek over de vraag: hoe komt de theologie aan haar object en hoe benadert ze dit? Hoewel dit boek vanzelfsprekend allereerst theologen aanspreekt, is het niet alleen: voor elke ontwikkelde gelovige bijster interessant, maar zal het ook iedereen die zich met methode- en grondslagenvraagstukken in een of andere wetenschap bezighoudt, kunnen boeien. Zo staat er een hoofdstuk in over de vraag, of theologie wetenschap is, waarin het begrip wetenschap prachtig ontwikkeld wordt. Enkele vraagstukken, die in dit boek ter sprake komen zijn: Wat is een dogma? Wat is de taak der apologetiek? Is er sprake van een natuurlijke godskennis? De laatste vraag voert de schrijver tot het zorgvuldig afbakenen van zijn positie t.o.v. K, Barth, E. Brunner en R. Bultmann, Nergens las ik zo’n heldere uiteenzetting over de functie der ' traditie in de hervormde leer. Sympathiek is dat hij in dit Duitstalige werk uitvoerig de geschriften van Nederlandse theologen aan de orde stelt. Als ik dit boek dus met nadruk aanbeveel, moet ik er wel de waarschuwing aan toevoegen, dat deze studie niet gemakkelijk is en dat ze nog veel vragen overlaat, waarvan ik er twee noteer, nl. die naar de zekerheidsgraden der theologische uitspraken (waarom wordt Newman in dit boek nergens genoemd?) én die naar de eigen aard van het werken van de H. Geest bij de vorming van het geloofsoordeel. Wat de schrijver over dit laatste zegt, is m.i. onbevredigend.

Bijbels dagboekje, uitgave Boekencentrum, Den Haag, 1955, 296 blz„ ƒ 2,50 ing., ƒ 3,75 geb. Telkens wordt een klein bijbelgedeelte ter lezing opgegeven, een tekst eruit wordt afgedrukt en uitgelegd door de anonieme schrijver. De meditaties zijn niet gedateerd; men kan dus op elk moment beginnen. Enige registers verhogen de bruikbaarheid. De zakelijke nuchterheid van dit boekje schept ruimte voor een persoonlijk gebruik naar ieders behoefte. Dat een dergelijk boekje een uitstekende hulp kan zijn bij een vertrouwelijke omgang met de bijbel, bij een verdieping van het geloofsleven, is zo vanzelfsprekend, dat het geen nadere aanbeveling nodig heeft.

Ochtendwijding. Boekencentrum, Den Haag, 1956, 120 blz„ ƒ1,40.

Dit boekje is beknopter: het is zorgvuldig afgestemd op de loop van dit jaar, maar overigens heeft het eenzelfde opbouw; voor elke dag een bijbelfragment aangewezen en een korte meditatie n.a.v. het opgegeven stuk. De aanspraak is persoonlijker en meer, maar niet uitsluitend, tot de rijpere jeugd gericht. Het jaar dat nauwelijks begonnen is, kan goed worden door het gebruik van zo’n boekje. Graag aanbevolen, ook als geschenk.

Tadema: „Christenhond” In Afrika. Zwervend door Marokko, Algiers, Tunis. Uitgeverij Ad. M. C. Stok Forumboekerij, Den Haag, 1955, geïllustreerd met foto’s en tekeningen. 225 blz., ƒ 7,75 l!ng., ƒ 9,90 geb.

Het echtpaar Tadema-Sporry bezocht Noord-A'frika. Hij tekende, zij schreef enj zo ontstond dit boek, dat geen andere pretentie heeft dan gezellig gebabbel over reisavonturen in deze vrij onbekende landen en over merkwaardige ontmoetingen. In een opgewekte praatstijl vertelt mevrouw, terwijl haar man niet onverdienstelijk tekent. Men leert niet veel uit dit boek; de titel is nogal sensationeel en wordt door het boek nauwelijks waargemaakt. De crisis van deze landen is aan de schrijfster voorbijgegaan, maar aardig is het wel voor wie van vlotte reisbeschrijvingen houdt. J. G. B.

Marie Schmitz. Verlos ons van den Boze. Wereldbibliotheek-Vereniging. Amsterdam. 1954. Zelden zal men een verhaal, met de smeekbede: „Verlos ons van den Boze” als motief en als verlossend slot hebben gelezen, zó aangrijpend als dit. Slechts een rijp talent vermag zó beklemmend een gefolterd mens zich te laten uitspreken, dat het

klinkt als een infernale klacht uit een door het Boze bezeten hart. Het is: de met grote bewogenheid uitgesproken bekentenis van een gekwelde, als hij eindelijk door berouw en schuldgevoel gedreven tot de biechtvader gaat.

James Bamsey Vllman: Dokter Windoms Keuze. F. G. Kroonder, Bussum. ƒ 7,90. Dokter Windom werkt als enige blanke in een ziekenhuis, ergens- in een afgelegen dal in Zuidoost-Azië, waar hij om zijn onbaatzuchtigheid, rechtvaardigheid, kundigheid en ruim begrip voor de economische moeilijkheden der inheemsen door dezen wordt vereerd. De bevolking verkeert, doordat een rubberplantage de eerste en enige plaats voor zich opeist, zodat er in dit dal geen rijst kan worden verbouwd, in een toestand, feitelijk aan slavernij gelijk. De dokter, zich één-voelend met de inheemsen, komt vanzelf in conflict met de regeringsautoriteiten, wanneer er een opstandige beweging losbreekt, die ernstige gevolgen dreigt te hebben. Op dit moment komt dr. Windoms vrouw, van wie hij al een paar jaar gescheiden leeft, naar hem toe met het oprechte voornemen, zijn leven in deze uithoek te delen. In het ziekenhuis werkt als hoofdverpleegster Anna Vidal, een lieftallige inheemse, die met haar kundigheid dr. Windom toegewijd ter zijde staat en wier stille verering voor de dokter in onuitgesproken liefde is overgegaan.

De schrijver laat op voortreffelijke wijze ons met de verschillende spanningen meeleven: die in W.’s vrouw om haar huwelijk te redden, die tussen haar en Anna Vidal, tussen Anna’s broer Jan, leider van de revolutionaire beweging in het dal, en de dokter, tussen de dokter en de plantagedirecteur (en daarachter de reactionaire politiek der overheersers) en ten slotte tussen de dokter en de naar het dal opdringende macht der communisten.

Op zeer dramatische wijze ontwikkelen deze verschillende conflicten zich naar de slotfase: de eenzaam achterblijvende dokter, alles opofferend om de inheemse bevolking medische hulp te kunnen blijven bieden.

Ullman is een gevierd auteur; na zijn successen ais toneelschrijver schreef hij „The white Tower” („De Berg der Verschrikking”), waarvan een film werd vervaardigd. Ook „Dokter Windoms keuze” wordt momenteel door Arthur Rank in Engeland verfilmd. Grote bekendheid verwierf Ullman zich door zijn reisbeschrijvingen. Binnenkort zal in Nederlandse vertaling zijn „River of the Sun” onder de titel „Rio del Sol” verschijnen, dat speelt

in de Amazone-wildernis. J. T.

KERK EN WERELD

„Kerk en Wereld” organiseert een „Cursus Geestelijkè Vorming” te Driebergen.

Onderdelen: „De inhoud van de Bijbel”, door ds. F. J. Pop. „Leven met de Bijbel”, door ds. F. Keja en mej. G. v. d. Akker. „De inhoud van ons geloof”, door mevr. dr. E. Flesseman—van Leer. „Geestelijke stromingen”, door dr. J. M. van Veen. „Met de ander in de wereld”, door mej. G. v. d. Akker en ds. .F. Keja.

De cursisten komen gedurende het tijdvak van februari 1956 tot januari 1957 tien weekends in het „Eijkmanhuis” te Driebergen samen. Tussentijds bereidt men zich op de komende weekends voor, door studie aan de hand van opgegeven literatuur.

Kosten: ƒ7O,—, desgewenst betaalbaar in termijnen.

Aanmeldingen te richten aan het secretariaat van „Kerk en Wereld” te Driebergen, met vermelding van persooniijke gegevens.

UIT EN THUIS

Cursusweek voor huisvrouwen van 6—lo februari 1956 In het „Eijkmanhuis”

„Thuis” is het rijk van de huisvrouw. Doch zij heeft er behoefte aan om zo nu en dan „uit” te zijn. Dat „uit” is zelfs noodzakelijk om „thuis” weer te kunnen zorgen en geven.

De cursusweek voor huisvrouwen van 6—lo februari 1956 wil bij dit „uit en thuis” een handje helpen. Er zal tijd zijn voor allerlei, waar in het roezige leven van elke dag geen plaats voor is: bezinning, gesprek, spel, handenarbeid, wandelen.

Leiding: Mej. G. van den Akker en mevr. N. Zeijdner—Adriani.

Kosten: ƒ 15, p.p. Zo nodig is reductie mogelijk na overleg. Kleuters, waarvoor geen andere oplossing is te vinden, mogen worden meegebracht. Hiervoor is hulp aanwezig. Kosten ƒ 10,— per kind. Aanmeldingen zo spoedig mogeUjk te richten aan het secretariaat van „Kerk en Wereld” te Driebergen met vermelding van persoonlijke gegevens.

VERZOEK

Wil H. de Jong, schrijver in de rubriek „Briefwisseling” van 17 december 11., zijn adres bekendmaken aan de redacteur-secretaris. Er wacht een briefkaart op hem.

Druk N.V. U* Afl>«id«r9*n