vol te schrijven, kwam hij eindelijk naakt en berooid in zijne vaderstad terug.

Hier gekomen, zocht hij een meisje op, waarmede hij reeds vroeger eene liefdesbetrekking had aangeknoopt. Het was mejufvrouw Dorothea Veelwaard, tante van Daniël Veelwaard, die voor omstreeks tien jaren in hoogen ouderdom overleden en als kaart- en lettergraveur loffelijk bekend is. Door deze familie werd hij aangespoord om zich in het kaartgraveren te oefenen, welk vak toen, daar de steendrukkunst nog ver te zoeken was, een goed bestaan opleverde. Hij voldeed aan den hem gegeven wenk, oefende zich naar behooren, en alles ging naar wensch, gelijk dan ook vele landen zeekaarten met zijnen naam prijken. Het was echter voor iemand als hij, die aan zulk een woelziek leven gewoon was, niet weggelegd om altijd in een en de zelfde achterkamer, met het noorden voor zich (zoo als dit bij graveurs vereischt wordt), te zitten werken. Hij werd dan ook achtereenvolgens, tijdens het bestuur van koning Lodewijk, eerste graveur bij het depót-generaal van oorlog, eerst te Amsterdam en vervolgens te 's Gravenhage; daarop, toen ons land onder Frankrijk was ingelijfd, werd hij gewoon graveur bij het depót van oorlog te Parijs, en toen wij later het Fransche juk hadden afgeschud, keerde hij naar Amsterdam terug, waar hij alleen voor particulieren werkzaam bleef, tot aan zijn overlijden op 13 Augustus 1826.

Deze Cornelis van Baarsel nu had een zoon, "Willem Cornelis genaamd, die zeer bekwaam was in de geographie en zich later in het zamenstellen en graveren van kaarten zeer onderscheiden heeft. De laatste overleed, zoo als reeds in het hier boven genoemd verslag gezegd is, den 17den April 1854 in drie-en-zestig-jarigen leeftijd.

Sedert 1 Januarij 1837 oefende hij gemeenschappelijk zijne kunst uit met zijnen gewezen leerling P. N. Tuvn, die, om den naam van zijnen bekwamen meester zoo lang mogelijk in stand te doen blijven, na zijnen dood voortgaat met het teekenen en graveren van land- en zeekaarten, onder den naam van van Baarsel en Tut/n.

Red.