aldaar niet op het spoor konde komen. Nog den zelfden dag werd een brief derwaarts afgezonden; er verliepen twee angstvolle weken; toen kwam de brief ongeopend terug , met het opschrift op het adres, dat eene plaats van dien naam in geheel Hessen niet te vinden was. Oogenblikkelijk begaf Nikolaas zich op reis, spaarde geld noch moeite, en vond eindelijk het oord. De oude, half blinde pastoor zocht in de slordig geschreven sterflijsten verscheidene dagen achtereen, en Nikolaas hielp hem. Eindelijk vonden zij in een, nog in de vorige eeuw aangelegd register, den naam en den sterfdag der oude vrouw. Nikolaas verkreeg het attest eu vloog met de stoomboot den Rijn af naar zijne geliefde. Er w as nog juist tijd genoeg over, om de bij de wet verlangde afkondigingen en de trouwplegtigheid vóór den dag van zijn vertrek te doen plaats hébben. Daar vond hij Margareta weder in ijlende koortsen; de snel opvolgende gebeurtenissen, die er sedert dien nacht in haar lot hadden plaats gehad, de angst dat haar toestand bekend zou worden, de vreeselijke spanning der laatste weken hadden haar eene hevige ziekte berokkend. De doctor verzekerde, dat het haren dood ten gevolge zou hebben, zoo men haar thans ontroerde, en de pastoor, die de zieke bezocht, moest ook met smart verklaren, dat nocli de burgemeester, noch hij thans het huwelijk mogten voltrekken, daar Margareta blijkbaar harer zinnen niet magtig was, en derhalve buiten staat om eene in regten geldige verklaring af te leggen. Nikolaas dacht razend te zullen worden; doch de doctor nam hem ter zijde en sprak: //Houd moed, jonge vriend! Ik weet helaas waarom gij zoo veel haast hebt, en ik beloof u, onze zieke ook na hare genezing te zullen bijstaan. Nu kunt gij niets doen; vertrek dus gerust, en blijf het arme meisje getrouw."

De dag van het afscheid kwam. Nikolaas greep de gloeijende hand zijner bruid, die hem in de koorts luidkeels toelachte en uitriep: //Wees vrolijk, Nikolaas! morgen trouwen wij immers. De bruidskrans is reeds gereed: hij ligt in het vlierboschje; gij weet wel, — bij het moshutje, ginds in het bosch. Gisteren heb ik den nachtegaal ook gehoord. Mijn broeder zegt, dat ik niet wijs ben, want dat de nachtegalen in den herfst niet slaan. Het is toch waar! Kijk,

12*