Maandag, 4 September 1871.

N» 5361.

WEEKBLAD VAN HET R EGT

REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD.

DRIE-EN- DERTIGSTE JAARGANG.

JÜ8 ET VERITA8.

Dit blad verschijnt des Maandags en Donderdags, en om de veertien dagen ook des Dingsdags. — Prijs per jaargang f 20 ; voor de buitensteden franco per post met ƒ1.00 verhooging. — Prijs der advertentiën, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven, enz., franco aan de Uitgevers.

ll1"1 III'IIIIIIIIIIMMMWMW—————————mm I I

BEItlGT.

Wij meenen de heeren advokaten te moeten herinneren aan 'ie bepaling van art. 6 van het reglement van orde , voor""hrijvende, dat zij ieder jaar in de maand September '•unne acte van beëediging moeten laten viseren ter griffie het collegie, waarbij zij zijn ingeschreven.

Tweede Vergadering der Nederlandsehe Juristen-Vereeniging,

NOTULEN' van het verhandelde in de derde zitting van baterdag 26 Augustus 1871.

De voorzitter opent de bijeenkomst te 10 Vi uur.

vorige vergadering worden gelezen door den secre-

De notulen der

taris de Bosch Kemner fin ar»Oflnr£>b-<u-i».rl

p. . I

e voorzitter deelt mede , dat de gelegenheid tot stemming voor " vei kiezing van drie Bestuursleden zal openstaan tot aan de pauze. Aan de orde is de beraadslaging over de preventieve hechtenis. . Gregory vraagt het woord en betoogt de wenschelijkheid van vh 10 beraadslaSinS en *n stemming te brengen drie vraagpunten, '-lke door hem en negen andere leden zijn ingediend.

Het eerste luidt: Is het wenschelijk, dat ten spoedigste wettelijke 'palingen worden gemaakt, strekkende, dat de beklaagden, die voorin hechtenis zijn genomen, in eiken stand van het geding f llen kunnen worden ontslagen, evenzeer als zij ten allen tijde in J !;chtenis zullen kunnen worden genomen ?

Dit voorstel is geteekend door Mrs.: Gregory, Hingst, Mom Visch, Modderman, de Kanter, Klias , F. S. van Nierop, Jozua van Eik, ' Teding van Berkhout, Waterschoot van der Gracht. Het tweede vraagpunt luidt: Behoort het beginsel van schadevergoeding, Toor het geval de aangehoudene buiten vervolging wordt '®'eld, in de wet te worden opgenomen ?

Dit voorstel is geteekend door Mrs.: Gregory, Hingst, Willeumier, J?as' 1'. S. van Nierop, van Eik, Teding van Berkhout, Water•noot van der Gracht, Mom Visch, Modderman.

'iet derde vraagpunt luidt: Is het wenschelijk eene wetsbepaling IS' te stellen, krachtens welke de op te leggen gevangenis-straf met het

On dft r\nH»rnr«n<» nraPVflntiftVft hp.r»ht,#*nis Iran nf mnof «rr»rrJan xroj-k-nrf 9

Tv, ' . . . _ __

JJ1C

voorstel is geteekend door Mrs.: Gregory, Mom Visch, Hingst,

"uctermfcn, Eyssell, bchiif, Llias, Jb. o. van JNierop, leding van '"'Jhout, van Eik.

Mr* Gregory deelt bovendien mede , dat hij waarschijnlijk nog een "*aagpunt zal indienen betreffende het wenschelijke der invoering ^rier kortere berechting van misdrijven van meer eenvoudigen aard. , (-)ver de algemeene beraadslagingen voeren verder het woord de HH.: ' J- Gratama, Coninck Liefsting, Freseman Viëtor , Eyssell, van ' Mom Visch, Modderman en Hingst.

Nadat de voorzitter de vergadering voor een kwartier uur heeft $®schorst, heropent hij haar te één uur.

lij stelt voor, dat de opening der stembus onder het voortzetten der werkzaamheden zal geschieden door twee der secretarissen, en dat de relatieve meerderheid voor de verkiezing voldoende zal wezen. Beide voorstellen worden bij acclamatie aangenomen.

^ Bij de voortzetting der beraadslagingen voeren het woord Mrs.: • J. A. Paber, van Buren, Haas, Gregory, B. J. Gratama, J« E.

'oudsmit, H. J. Kist.

Mr. Pijnacker Hordijk stelt voor als motie van orde de beraadsla'm®11 *"e s'u^ten > hetzij dadelijk, hetzij na nog de praeadviseurs te Jftbben gehoord.

beide praeadviseurs zien van het woord af.

e motie wordt bij acclamatie aangenomen.

«ou nu worc*en *n steniming gebracht de vijf door het Bestuur geelde vraagpunten.

Haas stelt als motie van orde voor het eerste punt buiten ^ünjing te laten.

.Hierover voeren het woord Mrs. Modderman en van Eek, waarna "' motie wordt verworpen.

% faarna wordt vraagp. 1 in stemming gebracht en aangenomen met egen 33 stemmen, terwijl twee leden buiten stemming blijven. ^.raagp. 2 aangenomen zonder hoofdelijke stemming.

hi/^ór de stemming over vraagp. 3 vraagt Mr. Eyssell, welk vonnis "er w bedoeld.

v *r* de Vries antwoordt: het vonnis van gevangenneming of ge-

ai}genhouding.

raagp. 3 wordt nu aangenomen zonder hoofdelijke stemming, i'aagp. 4 mede aangenomen zonder hoofdelijke stemming.

rftagp. 5 verworpen met 50 stemmen tegen 45.

^'snu komen in stemming de vraagpunten van Mr. Gregory c. s. raagp. i wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. h. r* van Buren stelt voor vraagp. 2 niet te beslissen. Hierover voert

" \Vn/^v.J i r -\ * i i ,1 r. 1-nn f 1 £> van Tin„ j 1 «

-wxu mr. ïvioaaerman, waarna uo — ««mii aunuer noot-

stem miüg wordt verworpen.

;,'Üke

5*lema wordt vraa^D. 2 verworpen met 66 tegen 28 stemmen.

j"aagp, 3 wordt door den voorzitter gesplitst.

-, lerna wordt de facultatieve imputatie der praeventieve hechtenis 'rït ^°°fdstraf zonder hoofdelijke stemming aangenomen, de impeverworpen.

v.-ft r' Gregory verklaart, dat hij het vierde door hem aangekondigde a§punt niet zal indienen.

6 voorzitter deelt mede, dat bij de verkiezing van drie Bestuursn zljn uitgebracht 99 stemmen en wel op :

* Augs. Philips 76, Mr. J. A. Fruin 53, Mr. Mom Visch i.2°odat deze drie heeren gekozen zijn.

>.oorts waren uitgebracht op Mrs.: Opzoomer 26, G. A. Fokker 15, 4 •• aeker Hordijk 9, P. K. Feith 7, van Boneval Faure 5, Fran<?ois ^Ck' ^onirjck liefsting, T. M. C. Asser en de Jong van en Donk 3, eindelijk op verscheiden leden 2 stemmen en ééne stem. r* G. de Vries stelt namens het Bestuur voor de volgende bijeen¬

komst te houden te Arnhem, welk voorstel bij acclamatie wordt

aanytnuiHcii.

Mr. 1'- de Vries bedankt namens de vergadering Mr. A. Brugmans voor zijne leiding. De vergadering stemt hiermede met groot applaus in.

Mr. A. Biugmans bedankt de vergadering voor hare welwillendheid

en 6JU1L iu». «U» sorce toespraat de tweede juristen-vergadering.

HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN.

Hamer van Vacantie.

Zitting van den 17 Julij 1871.

Voorzitter , Mr. F. de Geeve.

Feitelijkheid tegen de eerbaabheid met geweldpleqing. — Voortgezet misdrif. — Bewijs. — Aanwijzingen. — Vrijspraak. — Persoonlijke bezigtiging.

Maken met de daadzaken, in het beklaagde arrest omschreven, een zamenhangend geheel, eene doorloopende reeks van handelingen uit, alle éénzelfde misdrijf opleverende ? — Ja.

Is ook met juistheid beweerd, dat bij die uitspraak op een gedeelte der te last gelegde feiten niet zou zijn beslist f — Neen.

Kan wel van eene vrijspraak ten aanzien van een deel van het misdrijf de rede zijn, wanneer , als in casu , niet de rede is van een op zich zelf staand te last gelegd misdrijf, maar van eene der handelingen , die als omstandigheden van een misdrijf zijn aangevoerd, zonder welke het misdrijf evenzeer dat kardkter behoudt en dat misdrijf zelf bewezen wordt verklaard f — Neen.

Behoeft ook wel iedere omstandigheid van het misdrijf afzonderlijk door meer dan één getuige te zijn bewezen ? — Neen.

Is niet de vergelijking van 'de persoonlijkheid der mishandelde met die van den beschuldigde en een getuige, door den reqter gedaan ter audientie , persoonlijk onderzoek en bezigtiging, vallende onder de termen van art. 443, «°. 3, Strafoord., al is het, dat het Hof daarvoor de uitdrukking van eigen bevinding heeft gebezigd? — Ja.

T. Blaak, oud zes-en-twintig jaren, zonder beroep, geboren en laatst wonende te Zuid-Beijerland, is req. van cassatie tegen een arrest van het Prov. Geregtshof in Zuidholland van den 20 April 18/1, waarbij hij is schuldig verklaard aan feitelijkheid tegen de eerbaarheid van iemand van de vrouwelijke kunne boven de vijftien jaren, met gewelddadigheid uitgevoerd en ondernomen; en te dier zake, met toepassing van art. 331 Strafregt, is veroordeeld tot een confinement in een tuchthuis voor den tijd van vijf jaren , alsmede in de kosten der procedures ten behoeve van den Staat, des noods invorderbaar bij lijfsdwang, met bevel, dat een extract uit dat arrest zal worden gedrukt en aangeplakt te 's Gravenhage, mitsgaders te Piershil en te Zuid-Beijerland.

Nadat te dezer zake door den raadsheer Gertsen het verslag was uitgebragt en de advokaat van den req., Mr. J. van Gigch , de voorziening nader bij pleidooi had toegelicht, heeft de adv.-gen. Smits de volgende conclusie genomen:

Edel Boog Achtbare Heeren, President en Raden ! Het was m. i. wel te voorzien, dat tegen een arrest, kennelijk met zooveel zorg geredigeerd als het thans beklaagde , wat den vorm betreft, moeijelijk een afdoend cassatie-middel zoude te vinden zijn.

De drie voorgestelde middelen zijn dan ook, geloof ik, gemakkelijk te weerleggen; en ik zal bij die weêrlegging zooveel mogeliik kortheid betrachten.

Het eerste middel luidt: schending van artt. 206 en 211 Strafvord., in verband met art. 433 van dat wetboek, op grond, dat bij het arrest a quo op een gedeelte der feiten, aan den beschuldigde ten laste gelegd, niet is beslist, en hij van de oneerbaarheid, die op het bed zou hebben plaats gehad, had behooren te worden vrijgesproken, bijaldien het Hof, na onderzoek van dat punt, hem niet schuldig had bevonden ; in ieder geval, dat het feit berust op de verklaring van ééne getuige (B. Noordijk).

Het middel vindt zijne oplossing in de vijfde overweging van het arrest. Ten onregte stelt de pleiter voor den req. zich voor, dat er bij de acte van beschuldiging en het arrest sprake is van twee geheel afgescheidene feiten van aanranding der eerbaarheid. Er bestaat in werkelijkheid, zoo als uit den geheelen inhoud van het arrest blijkt, slechts één voortgezet feit van dergelijke aanranding ; en de req. is dan ook, overeenkomstig het requisitoir van het Openb. Min., slechts aan ééne misdaad van feitelijkheid tegen de eerbaarheid schuldig verklaard. Wat aan den req. was ten laste gelegd wordt uitvoerig in de derde overweging opgegeven; en nu lezen wij in de vijfde overweging, dat da schuldpligtigheid van den besch. aan het hem ten laste gelegde in zijn geheel (dus zoowel wat bij en in het bed is geschied als wat ter voortzetting daarvan in de gelagkamer heeft plaats gehad) overtuigend is bewezen. Er is dus beslist omtrent alles wat den req. was ten laste gelegd, en nu de regter dat alles als bewezen beschouwde bestond er volstrekt geen reden om den req. van een gedeelte daarvan vrij te spreken. Eu het bewijs van al het ten laste gelegde berust niet geheel of gedeeltelijk op de verklaring van slechts één getuige , maar blijkens dezelfde vijfde overweging op de daarbij opgegevene regtstreeksche verklaringen van B. Noordijk en A. Blaak , en vier behoorlijk bewezene aanwijzingen, dus op wettige bewijsmiddelen. In hoeverre daardoor het bewijs van al het ten laste gelegde geleverd is, wat de bewijskracht is van de bewijsmiddelen, dit kan geen punt van onderzoek in cassatie uitmaken , en m. i. is de strekking van het middel om in dat onderzoek te doen treden.

Ik acht het middel onaannemelijk.

lïet tweede middel is: schending van art. 443, n°. 3, Strafvord., in verband met art. 1 van dat wetboek, op grond: dat 1<>. het arrest a quo de bij het eerste middel bedoelde oneerbaarheid onbeslist laat en desniettemin eene aanwijzing van schuld put uit omstandig¬

heden (de medewerking van A. Blaak), die alleen bij die oneerbaarheid zouden hebben plaats gehad; 2°. dat het Hof eene aanwijzing put uit de persoonlijkheid van den req. en getuigen, eene bron van aanwijzingen, bij art. 443 niet vermeld; en 3». dat daarbij op nieuw stilzwijgend het geweld wordt aangenomen en daarbij van eene reeds gebezigde aanwijzing derhalve op nieuw gebruik wordt gemaakt.

Het eerste gedeelte van het middel is m. i. reeds beantwoord, doordien ik vermeen aangetoond te hebben, dat het arrest niets onbeslist laat. Bovendien kan in cassatie wel onderzocht worden, of eene aanwijzing behoorlijk is bewezen, niet of die aanwijzing de kracht van bewijs heeft, die de regter er aan toekent.

Wat het tweede gedeelte betreft merk ik op, dat de aanwijzing omtrent de persoonlijkheid van den req. en de getuigen is verkregen op de wijze, die zeker tot de minste dwaling kan aanleiding geven en volkomen overeenstemt met art. 443, no. 3, Strafvord., dat als geschonden wordt voorgesteld, namelijk: door het onderzoek of de bezigtiging van den regter, of zoo als het naar den aard der voorwerpen, waarover hier het onderzoek liep, in de achtste overweging wordt uitgedrukt: «door 's Hofs eigen bevinding.» Dergelijk redene" ren uit de persoonlijkheid van beschuldigden of getuigen is door den Hoogen Raad meermalen goedgekeurd. Men zie o. a. de arresten van 24 Junij 1845 (v. d. Honert , Strafregt, dl. XIV, blz. SI , en 20 Maart 1849, v. d. Honeut , van dat jaar, dl. I, blz. 111, Ned. Regtspr., dl. XXXII, blz. 282).

Ik moet bekennen, dat het mij niet zeer duidelijk is, wat met het derde igedeelte van het middel wordt bedoeld. Het geweld is een essentieel bestanddeel van het onderwerpelijke misdrijf. Dat geweld wordt niet stilzwijgend aangenomen, maar in drie overwegingen (de zevende, achtste en negende) worden de bewijsmiddelen daarvoor aangevoerd ; en ik heb niet kunnen ontdekken, dat daarbij tweemaal dezelfde aanwijzing is gebezigd.

Als derde cassatie-middel is voorgesteld: schending van art. 443 , in verband met art. 2, Strafvord., op grond, dat als aanwijzing sub d is gebruik gemaakt van een beweren van den besch., dat eerder tot eene ontkentenis dan tot erkentenis nadert, en dat die aanwijzing derhalve niet is verkregen uit eene der vier bronnen , daarvoor bij het aangehaalde artikel opgegeven.

Het middel berust op eene verkeerde voorstelling van het feit, dat als aanwijzing is gebezigd. Het is toch niet eene erkentenis of ontkentenis, die als zoodanig in de vijfde overweging sub d wordt aangegeven , maar de door getuigen bewezene omstandigheid , dat zekere bewering van den req. is geheel onaannemelijk. De aanwiizintr is

dus verkregen op de wijze, bedoeld bij art. 443, n°. 1.

(jreene der middelen zijn dus m. i. gegrond : en ik heb daarom

de eer, namens den heer proc.-gen., te concluderen tot verwerping der voorziening, met veroordeeling van den req. in de kosten.

De Hooge Raad enz.,

Gelet op de middelen van cassatie, namens den rea. voorgesteld

bij pleidooi;

len aanzien van het eerste middel van cassatie, luidende : schen¬

ding van de artt. 206 en 211 Strafvord., in verband met art. 433 van dat wetboek , op grond, dat bij het arrest a quo op een gedeelte der feiten, aan den besch. ten laste gelegd, niet is beslist, en hij van de oneerbaarheid, die op het bed zou hebben plaats gehad, had behooren te worden vrijgesproken, bijaldien het Hof, na onderzoek van dat punt, hem niet-schuldig had bevonden, in ieder geval, dat het feit berust op de verklaring van één getuige (B. Noordijk);

Overwegende, dat bij den derden considerans van het beklaagde arrest, geheel overeenstemmende met de bewoordingen van het arrest van verwijzing , de daadzaken zijn vermeld, aan den besch. ten laste gelegd, en dat onder die daadzaken ook voorkomt de oneerbaarheid, die op het bed zou hebben plaats gehad;

O., dat die daadzaken een zamenhangend geheel uitmaken , eene in bijzonderheden vermelde, voortgezette reeks van handelingen , alle deel makende van één en hetzelfde misdrijf, bij het arrest van verwijzing en bij de acte van beschuldiging, even als later bij het beklaagde arrest, gequalificeerd als feitelijkheid tegen de eerbaarheid van iemand van de vrouwelijke kunne, boven de vijftien jaren, met gewelddadigheid ondernomen en uitgevoerd;

0. nu, dat in den vijfden considerans van het beklaagde arrest wordt overwogen, dat de schuldpligtigheid van den besch., nu req., aan het hem ten laste gelegde in zijn geheel en zijn misdadig opzet overtuigend wordt gestaafd door de verder in het arrest vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en zamenhang beschouwd, en verder in den tienden considerans wordt overwogen , dat deze alzoo wettig bewezen daadzaken moeten worden gequalificeerd: feitelijkheid tegen de eerbaarheid enz., zoo als boven gemeld is, en in den elfden considerans, dat de schuldpligtigheid van den besch. aan dezelve bewezen daadzaken door wettigs bewijsmiddelen is gestaald;

6., dat alzoo ten onregte bij dit eerste middel van cassatie wordt beweerd, dat bij het beklaagde arrest op een gedeelte der feiten, aan den besch. ten laste gelegd, niet zou zijn beslist;

Wat betreft het verder bij dit middel beweerde: dat in ieder geval het feit der oneerbaarheid, die op het bed zou hebben plaats gehad , zoude berusten op de verklaring van één getuige (H. Noordijk), en uit dien hoofde de besch. had behooren te worden vrijgesproken van dat gedeelte der feiten :

O., dat van geene vrijspraak de rede kan zijn, wanneer, zoo als in casu ten aanzien van voormeld feit, niet de rede is van een op zich zelf staand ten laste gelegd misdrijf, maar van eene der handelingen, die als omstandigheden van een misdrijf zijn aangevoerd, zonder welke het misdrijf evenzeer dat karakter behoudt, en dat misdrijf zelf, zoo als in casu, bewezen wordt verklaard;

O. nu, dat het bewijs van de ten laste gelegde daadzaken en om¬

standigheden , blijkens den zevenden considerans van het arrest, is verkregen door de bewijsmiddelen, voor elke dier daadzaken en omstandigheden afzonderlijk vermeld in den vijfden considerans te weten deels regtstreeksche verklaringen, deels aanwijzingen, en het Hof die alzoo bewezen daadzaken en omstandigheden, dus ook het in dit middel bedoelde voorval, in onderling verband en zamenhang heeft