subsidiair, dat het in allen gevalle wenschel'uk en noodzakelijk is, !

dat de zaak gestateerd bhjve, totdat de Hooge Kaad op het appel zoude bobben uitspraak gedaan , — heeft geconcludeerd : dat bij Tonnis van het Hof zal worden verklaard , dat de incidentele eischer niet gehouden is met den incidentelen ged. in zijne beweerde relatie voort te procederen, dan nadat de regter ad quem over het hooger beroep, aangeteekend van het vonnis van den 3 Aug. (21 Julij) 1871, zal hebben uitspraak gedaan, of dan , nadat dat hooger beroep zal zijn vervallen;

en subsidiair, ingeval deze conclusie niet mogt worden toegewezen : dat het aan het Hof moge behagen, aan den incidentelen eischer te verleenen statering van het voormelde principale geding, bekend ter generale rol n°. 13 , totdat door den Hoogen Raad der Nederlanden over het zoo even vermelde hooger beroep zal zijn uitspraak gedaan of totdat dat hooger beroep zal zijn vervallen, met veroordeeling van den incidentelen ged. in de kosten ten deze, ingeval van tegenspraak, en anders, met bepaling, dat die kosten zullen worden betaald eii gedragen door diegene der partijen, welko in het meermalen vermelde aangeteekende hooger beroep mogt komen te succum beren ;

dat hierop de incidentele ged., op grond, dat hit vonnis van 21 Julij 1871 is een préparatoir vonnis, en dat geen der gevallen, waarin statering kan worden bevolen , aanwezig is, heeft geconcludeerd : dat, bij vonnis van het Hof, de incidentele eischer zal worden verklaard niet-ontvankelijk in zijne primaire en subsidiaire conclusiën , en hem die zullen worden ontzegd; met last om met den incidentelen ged. ten principale voort te procederen, met veroordeeling van den incidentelen eischer in de kosten van dit incident;

0. ten aanzien van het regt:

dat préparatoire vonnissen zijn die, welke gegeven zijn tot instructie der zaak en welke strekken om het proces in staat van wijzen te brengen, zonder dat zulks op de zaak ten principale van eenigen invloed kan zijn;

dat dit het geval is met het vonnis van 21 Julij dezes joars, waarvan ten deze de rede is; dat daarbij toch geen bewijs, noch een onderzoek of eene instructie is bevolen, waarvan de beslissing der zaak zelve kan afhankelijk zijn, maar alleen is beslist een tussehen partijen bestaand geschil omtrent de wijze, waarop behoorde te worden geprocedeerd en waarvan de beslissing van geen invloed op de zaak zelve kan zijn;

dat mitsdien het bedoelde vonnis van 21 Julij dezes jaars is een préparatoir vonnis;

dat van préparatoire vonnissen niet anders hooger beroep kan worden ingesteld dan gelijktijdig met dat van het eindvonnis;

weshalve het door den ged. in conventie, eischer in reconventie, ten deze aangeteekend hooger beroep de ten-uitvoer-legging van het vonnis van 21 Julij dezes jaars niet kan schorsen, en mitsdien de eischer in conventie, ged. in reconventie, ten volle geregtigd was om partij's praktizijn te sommeren, gelijk hij gedaan heeft bij avenir van 29 Julij 11.;

0. ten aanzien der subsidiaire conclusie tot statering van het geding:

dat deze voor geeno toewijzing vatbaar is , vermits de incidentele eischer in gebreke is gebleven aan te toonen, dat hij verkeert in het geval van art. 152 B. R., kunnende het ingesteld hooger beroep van een niet, of, gelijk in casu, voor alsnog niet appellabel vonnis zeer zeker geen grond tot statering opleveren;

Gezien art. 4 van het Kon. besluit van 4 Sept. IS6S, n°. 17, publicatie van 26 Nov. 186S (G. B. n°. 14), art. 1 der wet van 4 4 April 1869 (G.B.n°. 36), publicatie van 29 April 18C9 (£?. B. 11°. 25), art. 4, al. 1, en art. 6 van het reglement van 11 Jan. 1840, publicatie van 3ljNIaart/l April 1840 (G. B. n". 2), artt. 48, 58 en 152 B. K.;

Regt doende enz.,

Verklaart den incidentelen eischer niet-ontvankelijk in zijne incidentele, zoo primaire als subsidiaire conclusie;

Gelast partijen ten principale voort te procederen;

Veroordeelt den incidentelen eischer in de kosten van het incident.

MENGELWERK.

DE ZELFMOORD DES HEEREN BREDIUS.

(Ingezonden.)

Die zijn neus schendt, schendt zijn aangezigt. De procureur BkeDtcs heeft zulk eene diepe verachting voor het procureurs-ambacht, dat hij verzoekt om ten algemeenen nutte te worden afgemaakt. Waarom afgemaakt ? Waarom moet de procureur Bkedius de onteigenings-actie afwachten? Waarom maakt hij niet liever zelf een einde aan zijn treurig bestaan? Waarom neemt hij niet eenvoudig zijn ontslag? of moet de onteigening vergezeld gaan van voorafgaande schadevergoeding ? staat zoo iets in de grondwet ? of vindt de heer Brediüs den zelfmoord misschien ook al een ellendig instituut ? Nog ééne vraag. Er is een tijd geweest, dat de procureur Bkedids hier eene vrij bloeijende praktijk had. Dacht hij toen ook zoo ongunstig over het procuraat ? of heeft hij die ontdekking eerst later gedaan, nadat de praktijk hem, of nadat hij de praktijk voor lucratiever zaken had in den steek gelaten?

Zooveel is zeker, de procureur Bbediüs zal een zeer liberaal, misschien zelfs geavanceerd man zijn; maar veel geleerd, veel ondervinding van de praktijk opgedaan, heeft hij in die twee-en-dertigjarige praktijk niet.

Als het den heer Bredius verveelt om langer procureur te zijn , of als hij dat acht beneden de hooge waardigheden , die hij nu bekleedt, dan heeft hij er groot gelijk in, als hij wil afgemaakt worden- Maar zijne nederige confrères zouden er hem dankbaarder voor geweest zijn , als hij wat minder roekeloos en onbedacht over hun leven beschikt had.

Dordrecht, 9 April 1873. H. S. K.

DE HOOGE RAAD NAAR UTRECHT.

('Ingezonden.)

Wat laat men dien armen hoogen raad op zijn ouden dag heen en weêr trekken. Eerst moest hij naar Amsterdam. Nu weêr naar Utrecht. En wie weet, waar later. — Maar waarom naar Utrecht ? Wel, daar is immers het centrum , het middenpunt, het snijpunt. En dat zal zoo gemakkelijk zijn voor de advokaten bij de rechtbanken, die zelve hunne zaken in appel willen behandelen. Maar wie denkt men nu met dit voorwendsel beet te hebben ? Het is zeker waar, dat eenige rechtbanken wat dichter bij Utrecht zijn; anderen evenwel zijn wat dichter bij den Haag; Amsterdam is een kwartierde spr.rens minder ver van Utrecht, Rotterdam ongeveer evenveel dichter bij den Haag. Maar wat doet er dat toe ? Die uit Groningen of uit Maastricht naarUtrechtwilreizenmetzijnproc.es, zal wel even gemakkelijk drie kwartiers of hoogstens een uur langer kunnen sporen naar den Ilaag. Maar men plaatst zich bij die redenering, en dat is van meer beteekenis, op een geheel valsch standpunt. Het is niet de vraag, wat

het gemak der advokaten , maar wat het belang der kliënten eischt. En nu zal het misschien voor de advokaten zeer aangenaam en voordeelig zijn met hunne zaken zei ven naar den hoogen raad te gaan; maar het belang der kliënten is dat zeker in den regel niet. Integendeel. Ieder advokaat, die zijn proces verliest, vindt zich gewoonlijk verongelijkt, en is dus zeer geneigd om te appelleeren. Maar gaat men met het verloren prcces naar een ander, die meer onbevangen is en onpartijdiger oordeelt, en die meer ondervinding heeft van appelzaken , dan wordt de zaak niet alleen dikwijls van eene andere zijde bekeeken, maar dan wordt men menigmalen van een lichtvaardig appel teruggehouden. Goedkooper zal het er ook al niet door worden, als men de reiskosten en de vacatiën extra loeum van die reizende advokaten nog op den koop toe krijgt. Maar de besognes dan en de korrespondentie ? Voor de korrespondentie is geen verschil moogelijk; want de brieven en stukken reizen even gemakkelijk en even goedkoop naar iedere plaats van het rijk; en ieder, die de praktijk kent, weet zeer goed, dat die besognes over appel-zaken met korrespondenten of kliënten behooren tot de groote zeldzaamheden. Bovendien ook hiervoor , als het een enkelen keer noodig is, kan dat verschil van hoogstens een uur langer of korter reizen niets beteekenen.

Er is nog iets anders. Utrecht mag wel toezien , of het geen gevaarlijk spel speelt, en of men het geene leelijke strikken spant. Die zeetel van den hoogen raad zou wel eens zeer duur gekocht kunnen worden , en de eerste stap zijn om de Utrechtsche hoogesahool ook eens te doen verhuizen of met veele andere dingen af' te breeken.

7 April 1873. Een Rotterdammer.

IS AMSTERDAM NU OOK DE HOOFDSTAD ?

Bovenstaande vraag wordt in Weekbl. no. 3571, Maandag 14 April 1873, door «Een gemeentenaar» gedaan. Wij kunnen daarop volmondig: «Neen» antwoorden. — Eeeds eenmaal vestigden wij in De A'avorscher, 1872, blz. 327, de aandacht van het publiek op de algemeen heerschende dwaling, Amsterdam de hoofdstad van Nederland te noemen. Kortelijk willen we ook thans die dwaling wederleggen.

Gewoonlijk hoort men aan Amsterdam den titel van hoofdstad, aan 's Ilage dien van hofstad geven, evenwel komt aan de laatste plaats ook de naam hoofdstad toe.

De wet kent geene hoofdstad van het Koninkrijk der Nederlanden; art. 50 der Grondwet bepaalt alleen, dat de Koning wordt beëedigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam. Nu is eene inhuldigings(kroriings-) stad nooit als de hoofdstad beschouwd; ware dit het geval dan zou ook Koningsbergen de hoofdstad van Pruisen , Kheims die van het oude Frankrijk zijn.

Ga:in wij echter de feiten na dan zien we dat 's Hage is de woonplaats des IConings en der Koninklijke familie, de zetel der Regeering, der Volksvertegenwoordiging en der Hooge Collegien van Staat; we zien, dat even als het lichaam van het hoofd uit geregeerd wordt, zoo Nederland even eens van 's Hage uit bestuurd wordt en wat ligt dan meer voor de hand dan 's Ilage de hoofdstad van Nederland te noemen ?

We komen dus tot het resultaat, dat Nederland iure geene hoofdstad heeft; doch dat fado 's Gravenhage dit is, en dat Amsterdam niets is dan eene provinciestad (une ville de province), waar de Koning wordt ingehuldigd.

Gaan we thans met een enkel woord na, hoe de hierboven door ons bestreden dwaling in de wereld is gekomen :

Art. 30 dor Grondwet van 1814 luidt:

De beëediging van den Souvereinen Vorst en de inhuldiging bij de ■Staten-Generaal zullen plaats hebben in de stad Amsterdam, als de hoofdstad.

Art. 52 der Grondwet van 1815, toen Noord- en Zuid-Nederland vereenigd waren, bepaalt, dat de beëediging en inhuldiging plaats zal hebben «beurtelings te Amsterdam en in eene der steden van de Zuidelijke provinciën, ter keuze des Konings.» Ten duidelijkste blijkt daaruit, dat de Grondwetgever van 1815 Amsterdam niet beschouwde als hoofdstad van het Vereenigde Koninkrijk.

Bij de Grondwetsherziening van 1840, toen men door de afscheiding van Zuid-Nederland tot den toestand van 1814 teruggekomen was, sprak de wetgever ook weder eenvoudig van: »de stad Amsterdam» , zonder meer, en herstelde die plaats niet in den vroegeren rang van hoofdstad. — Ook de thans vigeerende Grondwet spreekt eenvoudig van «de stad Amsterdam.»

Door de Grondwet van 1814 was Amsterdam hoofdstad; dien rang verloor het door de Grondwet van 1815, en dien rang zal het niet anders dan door eeae wet kunnen herkrijgen.

Edam. Mr. Leonakd van IJsselsteyn.

HOOGE RAAD. — iïurgerlijke kamer.

Zitting van Donderdag, 17 April.

Voorzitter, Mr. F. de Gbeve.

Gepleit in zake ■

(cassatie) het Bestuur der Registratie en Domeinen , eischer, procureur Mr. C. J. Franfois, lands-advokaat Mr. A. de Pinto, tegen Vrouwe H. M. S. J. Engelke, weduwe van Mr. C. C. A. Ridder van Rappard c. s., verweerders, procureur Mr. M. Eyssell, advokaat Mr. A. M. van Stipriaan Luïscius. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 1 Mei.

Zitting van Vrijdag, 18 April.

i. Uitspraak gedaan in zake:

1». (cassatie) N. Barends, eischer, procureur Mr. A. Q. Kraijenhoff van de Leur, tegen Jhr. Mr. A. W. van Holthe tot Echten, verweerder, procureur Mr. J. van der Jagt. Verworpen. 2\ (id.) Mr. A. N. van Pellecom, eischer, procureur Mr. J. van der Jagt, tegen W. Collard, verweerder, procureur Mr. A. Q. Kraijenhoff van de Leur. Verworpen.

II. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: (cassatie) G. Klein Roort en cons., eischers, procureur Mr. J. van

der Jagt, tegen G. Holtkamp c. s., verweerders, procureur Mr. M. Eyssell. Adv.-gen. Romer concludeert tot verwerping. Uitspraak 16 Mei.

III. Gepleit in zake:

(cassatie) J. J. Ubaghs, eischer, procureur Mr. C. J. Franijois, advokaat Mr. A. de Pinto, tegen P. J. Senden, verweerder, procureur Mr. M. Eyssell, advokaat Mr. V. E. L. Ridderde Stuers. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 2 Mei.

PLEIDOOIJEN IN CASSATIE-ZAKEN.

10 Oct. C. van Brenk, weduwe van G. J.Wulfsen, eischeresse, tegen

E. Pauw, verweerderesse.

17 Oct. P. Diepenhorst, eischer, tegen de firma de weduwe Reijers.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Bij Z. M. besluit van den 15 dezer, n". 14, is benoemd tot griffier bij het Kantongeregt te Oldeberkoop, Mr. H. Meinesz, advokaat en candidaat-notaris te Amsterdam.

— Bij Z. M. besluit van dezelfde dagteekening, n°. 15, is benoemd tot griffier bij het Kantongeregt te Raalte, Mr. A. T. Miquel, advokaat te Utrecht.

— Bij Z. M. besluit van dezelfde dagteekening, n°. 16, is Mr. D. Roessingh, bij besluit van 16 Jan. jl., n». 12, op zijn verzoek, eervol ontslagen als notaris te Grootegast (arrondissement Groningen), op nieuw tot die betrekking benoemd.

— Bij Z. M. besluit van dezelfde dagteekening, n0. 17, is benoemd tot plaatsvervangend kantonregter te Heusden, W. F. Mensing, ontvanger der registratie en domeinen aldaar.

— In het Weekbl. no. 3572 wordt de voordragt gemeld voor kantonregter te Zevenbergen. Zij moet aldus verbeterd worden:

1». Mr. W. C. Uyttenboogaart, griffier bij het Kantongeregt ta Waalwijk; 2<>. Mr. J. A. Walter en 3». Mr. J. F. Sehuurbeque Boeije, advokaten te Breda.

Door den gouv.-gen. van Ned. Indië is verleend een tweejarig verlof naar Nederland, wegens ziekte, aan den eersten commies b(j het Departement van Justitie, Mr. C. Baron van Voorst tot Voorst.

BERIGTEN.

■ " 1 ■

's Gravenhage, den 19 April.

Met 1 Mei aanstaande zal dan nu in werking treden de wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten van 4 Dec. 1872 (Stbl. n°. 134), waarvan sommigen zich gouden bergen voorstellen voor de algemeens gezondheid, doch anderen niets dan zeer ongelukkige gevolgen en teleurstelling verwachten. Men herinnert zich, dat men in de tweede kamer gezegd heeft, dat de geheele zaak niets anders is dan eene proef. Welnu, de ondervinding zal thans spoedig kunnen leeren, of het doel van die proef zal bereikt worden ; maar ook of de goede gevolgen, die men wenscht te bereiken, te verkrijgen zijn, en niet in meer dan één opzigt zullen worden overschaduwd door de gebreken der wet. Men vindt daarin zeer strenge voorschriften en dwangmaatregelen , die niet vrij van groote overdrijving zijn. Hopen wij nu, dat men den moed zal hebben die met gestrengheid toe te passen. Dat zal het beste middel zijn, om te weten te komen, aan welke zijde het regt is, aan die van de voorstanders of van de bestrijders. — De wet wordt reeds voorafgegaan door twee uitgaven met aanteekeningen , grootendeels ontleend aan de geschiedenis harer beraadslaging, van do heeren E. L. van Emden en J. M. Hoog, die zeker aan allen , die met de weinig aangename taak harer toepassing belast zullen worden, bijzonder welkom zullen zijn. Beide schrijvers zijn op dit gebied bijzonder gunstig bekend; en de beste aanbeveling hunner boekjej is wel, dat zij die hebben bewerkt zoo als wij dat van hen gewoon zijn. Do heer Hoog is nog slechts gevorderd tot art. 4.

— Den 14 dezer is te Amsterdam overleden de heer II. Boas , proeurcur bij bet Prov. Geregtshof in Noordholland en de Arrond.Regtbank aldaar.

ADVERTENTIEN.

Voor ceaiis, in plaats van f fl.SO, is bij

J. BTJLE VELD , te Utrecht, en verder alom te bekomen :

J. van den Honert, Geschiedenis en beginselen der wetten van 31 Mei 1843, betrekkelijk Boedelscheidingen , 1 deel, gr. 8°.

Bij GEBR. BELINEANTE, te'sJTage, ziet het licht:

DE WET

HOUDENDE VOORZIENING

tegen

BESMETTELIJKE ZIEKTEN,

opgehet.deud door aanteekeningen

VAN

Mr. E. L. VAN EMDEN,

Advocaat te 's Hage.

Prijs ƒ 1.—

Daar deze wet met 1 Mei a. s. in werking treedt, wordt de aandacht op deze uitgave op nieuw gevestigd.

SUPPLEMENT

0£ de

MILITAIRE WETTEN

voor het

KRIJGSVOLK TE WATER,

MET AANTEEKENINGEN,

door

A. J. M. HUART en «X. SALMON >

Officieren van Administratie bij de Marine.

Prijs ƒ 0.50.

De prijs van dit werk bedraagt thans compleet in 2 dl. met suppl. / 6.—.

Snelpersdruk en Illtgare van CEBBOEBB"® BEUXFMTï: , to firaTenhage.